Een alternatief congresvoorstel

Met een terugblik op eerdere fusies (PvdA 1946, GroenLinks 1990) een pleidooi voor een brede politieke alliantie van goed georganiseerd links dan een onvoorspelbaar vernieuwingsproject. Het congres zou zo de partij bij elkaar kunnen houden en de hand uitsteken naar breed politiek en maatschappelijk links.


De drukbezochte Derde Rood Vooruit! Inspiratiebijeenkomst op 8 februari in Utrecht heb ik ervaren als oproep tot aandacht voor zaken die straks verkeerd zouden kunnen gaan. Daar bleek een sterke gehechtheid aan onze historische naam ‘sociaaldemocratie’, ook al heeft die helaas niet meer de wervende en utopische betekenis die de vooroorlogse SDAP daaraan heeft gegeven. En ook de angst dat een nieuwe eenheidspartij zich zal loskoppelen van de Europese sociaaldemocratische zusterpartijen en de bijbehorende gezamenlijke fractie in het Europees Parlement, en vervolgens terechtkomt in een onbekende dwaalkoers.

Het roodgroene fusieproces en de versnelling daarvan lijken inmiddels een rijdende trein. Gezamenlijke lijsten voor Europa, de beide kamers der Staten-Generaal en binnenkort het merendeel van de gemeenten zijn een voldongen feit. Wie nog tegenpruttelt wordt ervan verdacht een komende opmars van links in de weg te staan en nostalgisch terug te verlangen naar onbruikbare verdeeldheid of passiviteit. Een soort herhaling van de lijdensweg van DS’70, een afscheuring van 55 jaar geleden die pretendeerde het meest te passen bij de PvdA uit de voorafgaande periode, maar terechtkwam in een anti-PvdA-regering en vervolgens in het niets verdween.

Ondertussen bestaat terechte ongerustheid over wat er gaat gebeuren met de erfenis van 130 jaar sociaaldemocratie in Nederland. Maken we plaats voor een haastig in elkaar geknutseld defensief kiesproject van begrijpelijke boosheid over het wraakzuchtig rechtspopulisme van Trump, Poetin en Wilders? Dat loopt het risico de verbinding met de vakbeweging te missen en zelf niet te beschikken over serieuze hervormingsvoorstellen of toekomstplannen. Zo’n uitkomst is weinig geschikt voor de grote massa die net als voorheen inkomenszekerheid, arbeidsbescherming, betaalbare huurwoningen en publieke voorzieningen zoekt.

De komende maanden wordt waarschijnlijk de koers voor de nabije toekomst uitgezet. Is op 21 juni in Nieuwegein, de komende partijcongressen van PvdA en GroenLinks, een meerderheid haalbaar voor iets beters dan straks mogelijk van bovenaf wordt voorgesteld? Liever een brede politieke alliantie van goed georganiseerd links dan een onvoorspelbaar vernieuwingsproject? Om daar een nuttig resultaat te kunnen boeken moeten we bekijken wat nu niet goed gaat in het sinds 2023 steeds meer versnelde proces van roodgroene krachtenbundeling. En ook welke lessen we kunnen trekken uit eerdere partijfusies in 1946 en 1990, onze ervaringen met het landelijke samenspel van PvdA-D66-PPR-PSP in Keerpunt ’72, de linkse stadscolleges PvdA-CPN-PPR-PSP in de jaren 1970 en het bestaan van buitenlandse brede linkse samenwerkingsverbanden zoals het Nouveau Front Populaire in Frankrijk.

Lessen uit vorige pogingen tot krachtenbundeling

In 1946 fuseerden SDAP, CDU, VDB en enkele kleine groepen van bestuurlijke vernieuwingsdenkers en opstandige katholieken tot PvdA, vooral een poging om de vooroorlogse uitsluiting van de sociaaldemocratie uit de regeermacht definitief te doorbreken. ‘Sociaaldemocratisch’ werd toen opeens een vies woord totdat die term 20 jaar later werd herontdekt tijdens de interne partijrevolutie door Nieuw Links. In 1991 ontstond naast de PvdA de buurpartij GroenLinks eveneens uit fusie, het samengaan van twee oudere linkse afscheuringen (CPN en PSP) uit de sociaaldemocratie, twee nieuwere afscheuringen (PPR en EVP) uit de linkervleugel van de christendemocratie en een kleine vanuit West-Duitsland geïnspireerde experimentele groene nieuwkomersgroep.

Op zulke momenten van partijpolitieke hergroepering stonden doelgroepen, strijdmodellen, vergezichten, buitenparlementaire bondgenootschappen en bestuurlijke coalitiepolitiek opeens ter discussie. Interne minderheden raakten in paniek over het gebrek aan beginseltrouw, massabinding en toekomstutopie. In 1946 en 1991 overheerste het beeld dat opeens iets geheel nieuws was bedacht, terwijl het oude socialistische toekomsttreven nog lang niet klaar was en volop aandacht bleef verdienen. Vooral het in SDAP, CPN en PSP sterk levende gevoel dat hun politieke strijd in de eerste plaats ging om de overwinning door de arbeidersklasse op het kapitaal werd aan die vernieuwingsdrang opgeofferd. Voortaan moest het gaan om andere voor velen minder begrijpelijke zaken. Dankzij twijfel bij de geërfde arbeidersaanhang werden beide fusiepartijen veel minder groot dan ze zichzelf bij hun oprichting hadden voorgenomen.

De PvdA verloor aanvankelijk aanhang doordat in 1945-1946 vroegere sociaaldemocratische kaders en jongeren werden aangezogen door de toen vanuit het antifascistisch verzet groot geworden concurrent CPN. De aan haar rechterflank ingelijfde links-liberale partij VDB vloeide in 1948 grotendeels weg naar de nieuwe liberale eenheidspartij VVD. Delen van het kader van de twee overige fusiepartners SDAP en CDU vormden aan de linkerflank nieuwe interne en externe groepen voor beraad en actie. Die groepen kwamen later samen terecht in de ten tijde van de koude oorlog als linkervleugel verzelfstandigde buurpartij PSP. Zoiets herhaalde zich 45 jaar later. Startend GroenLinks verloor zeer veel van haar uit PSP en CPN overgenomen vakbondsaanhang naar de toen nieuw opkomende SP, terwijl sommigen uit de PPR en de nieuwkomers afhaakten naar D66 en enkelen vanuit de EVP naar voorlopers van de ChristenUnie.

Duurzame alliantie of fusiepartij?

Het huidige eenmakingsproces past op zich goed bij de gemeenschappelijke antikapitalistische oorsprong, de veelal gezamenlijke voorgeschiedenis en de overeenstemmende programmapunten, maar de doelgroepen, prioriteiten en tradities lopen uiteen. Interne minderheden vertoonden zelfs een voorkeur voor nauwer samenspel met andere partners. PvdA-ers bewonderden de SP als strijdbare klasse-partij van opstandige werkers en uitkeringsgerechtigden of D66 vanwege het als handige middenpartij veelvuldig doorstoten naar een aandeel in de regeermacht.

Jarenlang hoopte de VVD op blijvende verdeeldheid tussen PvdA, SP en GroenLinks, en ook op het loswrikken van D66 uit de omarming door links. Voor de VVD was elke linkse partij even slecht en daardoor ook even bruikbaar als tijdelijke bestuurspartner. Elk van de drie linkse partijen werd afzonderlijk benaderd met het aanbod om landelijk, provinciaal of plaatselijk mee te doen in een bestuurscoalitie zonder overig links.

Zo ontstond vanaf 2011 onder meer een verrassende reeks provinciale bestuurs-coalities VVD-CDA-D66-SP, tegelijk met de diepe beschadiging van de PvdA tijdens het derde paars meeregeren. De gezamenlijke lijstverbinding PvdA-SP-GroenLinks bij de Kamerverkiezingen van 2012 had geen bestuurlijk vervolg gekregen, en onze ten tijde van het kabinet Den Uyl ingevoerde lijstverbindingswet werd in 2017 door de VVD afgeschaft. Terugslaan vereist sindsdien weer gezamenlijke lijsten, zoals de vele gemeentelijke en provinciale lijsten PvdA-PPR-PSP in 1970 en hun gezamenlijke verdelingsafspraken met CPN en D66 voor zetelmaximering in de Eerste Kamer.

Wat nu gebeurt is vooral een reactie op dat VVD-offensief. Startpunt was dat PvdA en GroenLinks zich niet langer door gevestigd rechts tegen elkaar wilden laten uitspelen. Samen moesten die twee, liefst aangevuld met tenminste SP en PvdD, een vuist maken. Daaruit ontstonden eerst ideeën over een duurzame en onverbrekelijke politieke alliantie tussen zo breed mogelijk rood en groen, geïnspireerd door het eerdere akkoord Keerpunt ’72. Pas toen de opbouw van dit brede model stagneerde (mede door de weerzin daartegen binnen een eigenheid zoekende SP) verschoof alle aandacht van een brede linkse alliantie naar een volledige fusie tussen de twee dragende partijen PvdA en GroenLinks, in 2026 of zelfs eerder.

Aantrekkelijk is de vorming van een verse roodgroene eenheidspartij die vooral tot taak heeft in Nederland de grootste te worden, permanent de premier te leveren, kleine linkse partners in haar regeerplan mee te nemen en ook het minst tegenwerkende deel van rechts tot een coalitie te dwingen. Eigenlijk gewoon de rol van de PvdA tijdens de bloeiperiode Keerpunt ’72 en het kabinet Den Uyl. Zo’n fusiepartij of gezamenlijk blok kan de voornaamste kiesvereniging voor vakbeweging, milieubeweging en woonbeweging worden, gericht op meerderheidssteun voor machtswisseling en maatschappijverandering. Maar een mogelijk risico is dat ze blijft steken in alleen maar een wat vrijblijvende speeltuin voor uiteenlopende progressieve en veelal onbegrepen minderheidsexperimenten en individuele waarden. Zo’n dubbelganger van D66 zal door gewone mensen als onbelangrijk of nutteloos worden ervaren.

De echte keuze gaat nu niet om afkeer van linkse partners in de verbeterstrijd maar om de invulling van de noodzakelijke krachtenbundeling en revitalisatie. Ligt die voldoende in het verlengde van de in 1894 opgerichte SDAP? Kan de erfenis van de sociaaldemocratie worden gebundeld met het activistisch idealisme van een jonge generatie? Is daarvoor een congresmeerderheid te vinden, en vereist dat samenspel van Rood Vooruit! met Links Boven en anderen die visie minstens zo belangrijk blijken te vinden als fusie?

Op weg naar een congresvoorstel

Worden PvdA en GroenLinks samen de trekker van een krachtig regeerblok of verdampen ze in iets dat vooral nieuw, verrassend en modieus wil zijn? We zouden een congresmotie kunnen voorbereiden en werven voor een meerderheid binnen beide partijen. Dát is de weg om verontrusting om te zetten in resultaat. Hieronder noem ik een aantal ingrediënten daarvoor:

  • Een positieve insteek: de in 2023 gevormde politieke alliantie tussen GroenLinks en Partij van de Arbeid kan een geschikt middel zijn om de buitenparlementaire pressie van vooral vakbeweging, milieubeweging en woonbeweging een parlementair-bestuurlijke stem te geven en ook een belangrijk instrument om het initiatief bij regeringsvorming en voor gemeentelijke of provinciale collegevorming in handen te leggen van de linkerzijde.

  • De mogelijkheid moet blijven bestaan dat in de komende jaren de door onze lijstaanvoerder in de Kamerverkiezingscampagne 2023 genoemde meest verwante buurpartijen SP en Partij voor de Dieren zich straks eveneens aansluiten bij een groeiende verkiezingscombinatie rondom de reeds bestaande initiatiefnemers kern GroenLinks-PvdA.

  • Bij eerdere linkse partijfusies, waardoor in 1946 de Partij van de Arbeid en in 1991 GroenLinks ontstond, herkenden delen van de aanhang hun doelstellingen en hun motivatie voor een voortgezette verbeterstrijd onvoldoende in de prioriteiten van de nieuw te vormen eenheidspartij, reden waarom ze in de daarop volgende jaren doorstroomden naar min of meer verwante buurpartijen met een in hun ogen scherper politiek profiel.

  • Uit de zwakke kanten van zulke fusies kunnen we lessen trekken die van belang zijn voor de vormgeving van het verdere samenspel tussen beide partijen, waarbij het onder de huidige omstandigheden gunstig is dat op de kieslijstaanduiding de verbinding tussen de begrippen ‘links’, ‘arbeid’ en ‘groen’ goed zichtbaar blijft, bijvoorbeeld door de sinds 2023 bij de Kiesraad geregistreerde herkenbare dubbelnaam van beide partijen langdurig te blijven gebruiken.

  • Het is waardevol dat de Nederlandse linkerzijde ook bij nauwe binnenlandse samenwerking een inbreng kan blijven leveren in het werk van de vooralsnog afzonderlijk functionerende Europese parlementsfracties van sociaaldemocraten en groenen, zoals we die in 2024 goed hebben geregeld.

  • We hebben voorlopig een voorkeur voor doorgaan als herkenbare politieke alliantie van sociaaldemocraten en groenen, aanzet tot een nieuw Keerpunt-project dat waardevolle inbreng bijeenbrengt in plaats van delen daarvan af te stoten.

Vorige
Vorige

Van Boomer tot Zoomer: Alle generaties nodig

Volgende
Volgende

Nieuw Links, Nieuw Nederland – De Toekomst van de Sociaaldemocratie