De Partij van de Arbeid moet scherpere keuzes maken
Omarm de A van Arbeid en de verheffing van allen als bakens voor omkering van de toegenomen ongelijkheid. De Groningse oud-wethouder Klaas Swaak kijkt terug en ziet vooruit.
“Daar onze traditionele doelen langzamerhand zijn bereikt en de samenleving sociaaldemocratischer wordt door het verdwijnen van oud onrecht, zullen we onze doelstellingen in toenemende mate op andere en op lange term belangrijker sferen richten - van persoonlijke vrijheid, geluk en culturele inzet: de ontwikkeling van vrijetijd, schoonheid, fatsoen, opwinding en van elk juist streven, of wel verheven, vulgair of buitenissig die bijdragen aan het bonte weefsel van het volle persoonlijke en gezinsleven. We willen niet de tijd van overvloed ingaan om slechts te merken dat we onze waarden hebben verloren die ons konden leren hoe ervan te genieten.” (Anthony Crosland, The Future of Socialism, 1956).*
De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij SDAP, die van 1894 tot 1946 de sociaaldemocratie droeg en invloedrijk maakte, werd vroeger door tegenstanders wat honend de partij van schoolmeesters, dominees en advocaten genoemd. Die A stond kennelijk niet voor arbeiders. Maar wie, zoals ik die de opvolger (de PvdA van zeventig jaar geleden) nog kent, weet dat die er wel degelijk waren - en in groten getale. Doorgaans geschoolde arbeiders, georganiseerd binnen vakbonden bovendien, werkzaam in bedrijven dan wel bij de overheid. Uit hun rijen kwamen de bestuurders van de afdelingen en de gewesten, van de raden en staten en zij drongen door tot in de Kamers.
De Koude Oorlog en de verzuiling dwongen de sociaaldemocratische beweging tot eensgezindheid en conformisme. Diversiteit en pluralisme bestonden niet: witte heteromannen domineerden; vrouwen speelden een ondergeschikte rol. De sfeer was weliswaar kameraadschappelijk maar ook benepen. De leiding was vaak regentesk. Het was allemaal vanzelfsprekend.
Vijftien jaar later veranderde de partij – aarzelend maar onstuitbaar. Het scharnierpunt was 1968; de veranderingen die daaraan voorafgingen, namen daarna in omvang en snelheid toe. Het ledenbestand van wat tot dan toe een door arbeiders gedomineerde volkspartij was, veranderde. Met name de universitair geschoolden traden toe. Een afwijkende agenda en cultuur verdrongen de oude garde. Die nam afscheid of werd tot vertrek genoopt. Voor die partijgenoten was het een pijnlijk proces. Jongeren en hoogopgeleiden namen in het bijzonder in de grote steden de macht over. Leden die met hun handen de kost verdienden, raakten in de marge of vertrokken.
De verschuiving in het ledenbestand van lager naar hoger opgeleiden ging onstuitbaar door en leidde tot een verhouding vandaag de dag van grofweg twee derde hoger en een derde lager opgeleiden. De PvdA kan er trots op zijn dat zij meegewerkt heeft aan een veel hogere scholingsraad van de bevolking en daarmee een bijdrage heeft geleverd aan de materiële en culturele emancipatie van de ‘onderklasse’.
Ik heb mij in elk van deze drie fasen van onze partij nooit kunnen vinden al ben ik wel achtenzestig jaar lid gebleven. In de vijftiger jaren stoorden me het paternalisme en het gebrek aan discussie. In de zeventiger jaren was het de polarisatie die tegenstellingen aanzette in plaats van ze te overbruggen. Nu is het het overwegend belang dat gehecht wordt aan geloof, geslacht, kleur en een ‘kloof’ als tussen stad en regio, dat het zicht ontneemt op de gevolgen van een geperverteerd kapitalisme en niet zozeer een groeps- of deelbelang dan wel ons gemeenschappelijk lot bedreigen. Dit vaak identitaire activisme dat z’n normen en waarden opdringt doet afbreuk aan de gemeenschappelijke waarden die ons verbinden binnen de waaier van opvattingen die ons land kenmerkt.
Ontwikkelingen voltrokken zich niet binnen één volkspartij. Liberalen en christendemocraten zagen hun partijen ook veranderen en ook de kleinere partijen tonen geen afwijkend beeld. Hoger opgeleiden zijn dominant in de politiek en niet alleen daar: zij beheersen het economische, sociale en culturele leven. Echter de grote volkspartijen zijn niet meer de grote partijen van voorheen. Zij kunnen samen niet meer de kern vormen van de regering. Ze kunnen daardoor ook niet meer om een nieuwe volkspartij heen: de Partij voor de Vrijheid.
Daarvoor zijn ten minste twee sluipende ontwikkelingen van langere duur aan te wijzen. De opkomst en zegepraal van het neoliberalisme waardoor de economie is geglobaliseerd en de macht en het kapitaal in de wereld zich onttrekken aan welke staat dan ook (met misschien de uitzondering van de VS en China) en in handen liggen van multinationale bedrijven, banken en investeringsfondsen.
Het neoliberalisme heeft de middenpartijen gecorrumpeerd. Het onderscheid tussen de drie groten valt nauwelijks meer te maken. Ondertussen is de onvrede in de samenleving nog nooit zo groot geweest. Of het nu gaat om problemen die niet opgelost worden, integendeel tot crises worden uitgeroepen of om de breed niet alleen ervaren maar feitelijk vastgestelde achteruitgang in welvaart en welzijn die in het bijzonder en steeds weer de onderklasse met lager opgeleiden treft.
De hoger opgeleiden in de PvdA weten zich daarmee geen raad want zij zijn niet alleen hoger opgeleid, maar hebben ook de beter betaalde banen, doen aangenamer werk, wonen in de betere buurten in een eigen woning, genieten een betere gezondheid en hebben hun getalenteerde kinderen op betere scholen. Ze onderkennen niet de wrok van degenen die nooit zullen toekomen aan wat zij bezitten. Bij de verdeling zitten die laatsten aan de laatste tit en wordt de schade van elke crisis op hen verhaald. De econoom Willem Buiter heeft dat al jaren geleden vastgesteld zonder dat het de PvdA tot reflectie dwong.
Het is niet alleen in materieel maar ook in mentaal opzicht dat de verschillen groot zijn. De kosmopolitische hoger opgeleiden met hun mogelijkheden staan ver af van de lager opgeleiden met hun beperkingen.
Gelden voor de eersten mentaal geen grenzen, voor de laatsten wel: zij worden binnen grenzen teruggedrongen en teruggeworpen op hun lokale en regionale waarden. Kunnen de eersten zich daarvan distantiëren, de laatsten klampen zich daaraan vast. Zij weten en voelen zich in veel opzichten al te kort gedaan.
Wilders heeft dat eerder en beter begrepen. Hij speelde al jaren in op de wrok en de verongelijktheid, die hij voedde met haat op vreemdelingen, daarmee zijn aanhangers zondebokken aanwees die hun positie zouden schaden als het gaat om hulp, zorg, uitkeringen en huisvesting. Die haat komt niet uit de lucht vallen. Het sinistere voorbeeld vormen de nazi’s die wat hun vreemd voorkwam uitroeiden. Het is om die reden dat Wilders niet extreem of radicaal rechts genoemd moet worden. Hij is een moderne fascist – als Poetin en Orban, niet voor niets vrienden. We mogen al blij dat zijn partij één lid heeft en hij zijn aanhang niet heeft georganiseerd. Wilders’ vijanddenken, zou haaks moeten staan op dat van de PvdA, ware het niet dat de laatste niet meer de strijd durft aan te gaan met de machten die haar te boven gaan. Een strijd die Wilders overigens strategisch ontwijkt bij gebrek aan een eigen visie omdat die zijn electoraal belang in gevaar brengt.
De opkomst van Wilders valt ongeveer samen met de periode van Clinton, Blair, Schröder en Kok die op een povere Derde Weg gecapituleerd hebben voor het neoliberalisme. De afgeschudde veren van Kok, de bezuinigingen op de sociale zekerheid door Clinton in de VS, de mislukte poging van Blair gelijke onderwijskansen te scheppen voor de onderklasse in Engeland en Schröders flirt met de werkgevers in Duitsland - hij heette niet voor niets Der Genosse der Bosse - betekenden het einde van de klassieke sociaaldemocratie.
De PvdA heeft haar neergang niet geheel aan zichzelf te wijten, daarvoor waren de externe invloeden te groot. Maar ideologisch is ze verwaterd, opgelost in half voldragen ideeën en heeft ze het neoliberalisme geïnternaliseerd. Voor zo ver mogelijk heeft ze wel geprobeerd dat neoliberale beleid te verzachten. Drie pijlers van de verzorgingsstaat - het onderwijs, de zorg en de sociale zekerheid - staan er nog, weliswaar gehavend, de rechtstaat en de democratie functioneren nog. Het aantal overheidstaken is echter versmald en de uitvoering ervan op onderdelen verloederd. Over het geheel genomen is de staat teruggetreden, teruggetreden ten faveure van het kapitalisme en ten koste van een groot deel van de bevolking.
De Sociale Vernieuwing en het Grote Stedenbeleid van 1994 en de daarop in 2013 bepleite vorming van een participatiemaatschappij probeerden de nadelen voor de bevolking te ondervangen en zijn grotendeels mislukt. Van de laatste was de bezuinigingsopdracht te doorzichtig. Het idee van een brede welvaartsstaat moet nog ontwikkeld worden.
Ik wil niets te kort doen aan wat in het verleden bereikt is, erken ten volle de grootheid van Troelstra, Albeda en Van Kol, van Vos, Banning, Wiardi Beckman en De Kadt, van Drees en Suurhoff, van Den Uyl, Van der Stoel en Tromp, en vele anderen, ook in gemeente- en provinciebesturen maar de ideologie heeft het daarna afgelegd. In de plaats daarvan kwam een steeds verdergaande technocratisering van beleid - alsof er geen andere keuzes waren te maken.
Het dolgedraaide neoliberalisme richtte grote schade aan maatschappij en samenleving aan en zou de PvdA tot een eigen visie moeten dwingen. Met een verhaal dat de zorgen, de teleurstellingen en de pijn erkent en op de hoop en de verwachtingen van een brede massa van de bevolking inspeelt. Al hangt de PvdA in de touwen, nu is het moment op te staan - op straffe van een verdergaande achteruitgang. Laten we wel wezen: een samenwerking van PvdA en GroenLinks is behulpzaam om op de korte termijn op de been te blijven, voor de lange termijn zal een visie nodig zijn.
Voor inspiratie terug naar Den Uyl!
Spreiding van kennis, inkomen en macht was het program van Den Uyl. Hij onderkende daarmee dat de verdeling ervan ongelijk en onrechtvaardig was. Maar dat hield ook in wat voor de PvdA centraal stond: dat arbeid en onderwijs als bron van inkomen daarvoor voorwaarden waren. En macht? Dat die herverdeling langs democratische weg bereikt moest worden. Het was een klassiek sociaaldemocratisch program – alleen gemoderniseerd en met een sterk moreel appèl. Revisie daarvan is thans opnieuw noodzakelijk.
Met name naar het verdelingsvraagstuk moet nu een halve eeuw later opnieuw alle aandacht gaan omdat de ongelijkheid onder het neoliberalisme alleen maar toegenomen is. Het gaat niet meer om Den Uyls drie opgaven. De opgaven bestrijken een veel breder terrein dan bestaanszekerheid. Het gaat ook om de verdeling van (schone) lucht, water en bodem, van wind- en zonne-energie en (schaarser wordende) bodemschatten, om de verdeling van de ruimte en natuur enz., enz. waarvan mede de fysieke en mentale gezondheid van de bevolking afhangt. Deze bredere visie blijft bovendien niet tot het eigen land beperkt.
De coronapandemie heeft als illustratie van de stand van de gezondheidszorg duidelijk gemaakt hoe verwaarloosd de merit goods zijn, de collectieve taken die de overheid uitvoert. Overal ervaart men tekorten: niet alleen in de zorg, maar ook bij de politie en justitie, in het onderwijs, de belastingdienst en zo verder enzovoorts.
Het is precies de crisis in de gezondheidszorg die de A van de PvdA nieuwe betekenis geeft. In één keer werd duidelijk welke arbeid van belang was, welke banen er werkelijk toe deden. Daar waren minder bij van hoger opgeleiden en meer van lager opgeleiden. Want wie zat er te wachten op psychologen die nog slimmere technieken bedenken om de consument te manipuleren, of communicatiemedewerkers die politiek jargon in begrijpelijke taal moeten omzetten, terwijl het huisvuil opgehaald moet worden en het beddengoed van de ziekenhuizen gewassen?
De overvloed aan babbelbanen werpt daardoor een nieuw licht op ons onderwijsstelsel. Hebben we wel het juiste stelsel, zijn alle opleidingen wel even nuttig voor onze welvaart en ons welzijn, is er geen sprake van overscholing aan de ene kant en onderscholing aan de andere? En stelt zich vanuit deze vraag niet de volgende als vanzelfsprekend: is de huidige beloningsstructuur dan nog wel aanvaardbaar?
Het gaat om meer dan de perverse financieringsstructuur van in het bijzonder het hoger onderwijs. Het gaat eerst en vooral om de perverse trekken van de jacht naar het hoogste onderwijsniveau waaraan de hoogste beloning is verbonden. (En het laagste niveau aan het laagste loon.) Het is een jacht die al op de basisschool begint en geleid heeft tot een vlucht (in en van) remedial education buiten het reguliere onderwijssysteem. Het is de grote verdienste van onderwijsminister Dijkgraaf (geweest) dat hij de onderwijsladder vervangen wilde door een waaier aan opleidingen en het mbo herwaardeerde. Dit is overigens geen pleidooi voor minder of minder hooggekwalificeerd onderwijs. Integendeel: Maar het betreft wat een halve eeuw geleden al geformuleerd werd: het gaat niet alleen om de selectie van de besten maar evenzeer om de verheffing van allen.
De crisis in de gezondheidszorg legde daarnaast ook meer bloot dan het ongelijk gebruik van het onderwijs en de betrekkelijke waarde van het beloningssysteem. De aanpak van de coronacrisis was volstrekt technocratisch. De expertise van de medici (van het RIVM) was doorslaggevend voor de aanpak en was een bevestiging van de depolitisering van het beleid van de laatste decennia. Die expertise had overigens breder gekund en gemoeten. Daardoor had de medische benadering gerelativeerd kunnen worden, waren er keuzemomenten voor de regering ontstaan en had de leiding van de experts overgenomen kunnen worden door politici. Dat gebeurde niet. De regering en het parlement speelden amper een rol. Dit politieke tekort heeft verzet opgeroepen dat genegeerd werd en dus bij een deel van de bevolking tot frustratie en verdriet geleid heeft. Daaraan droeg in grote mate bij dat de gezondheidszorg volstrekt niet berekend was op een pandemie. In de zorg voor ouderen schoot de aanpak te kort met meer sterfgevallen dan aanvaardbaar was.
De pandemie maakte verder duidelijk dat een nationale bestrijding alleen maar mogelijk was door een globale, in het bijzonder Europese aanpak. De laatste werd afgedwongen – zoals dat nu het geval is met de vraag hoe te handelen in de oorlogen in Europa en het Midden-Oosten. De vraag dringt zich op hoe sterk de internationale solidariteit binnen de PvdA is? Die is eenduidig waar het gaat om Oekraïne maar waar staat zij in de oorlog in het Midden-Oosten? Wat betekent Europa - los van deze oorlogen - voor de massa van de Europeanen? Het Europese economische neoliberale beleid heeft de lager opgeleiden minder opgebracht dan de hoger opgeleiden. Sociaal en democratisch is Europa nog lang niet voltooid en zijn de manco’s te groot. Wat nodig is, is een kritischer blik op Europa.
Om terug te keren naar de citaten van Anthony Crosland. De doelen die hij bijna zeventig jaar geleden stelde, en die toen al voor een deel waren bereikt, zijn sedertdien nog verder gehaald. De tijd van overvloed is voor de meeste hoger opgeleiden vanzelfsprekend. Maar hoe staat het met hun waarden, hun normbesef, om ervan te genieten?
De PvdA als partij van vooral hoger opgeleiden staat op een kruispunt. Ze heeft geen antwoord op de populisten en nationalisten die haar elitair noemen en ze moet zich afvragen wat de beschuldiging van elite betekent. Dat is buitengewoon pijnlijk. In tweeërlei opzicht.
De partij is niet bottom up maar top down georganiseerd en is geen ledenpartij maar een bestuurderspartij geworden. Nog verontrustender is dat de PvdA de publieke intellectuelen mist die haar bij de les kunnen, dat wil zeggen aan haar opdracht houden: dat de idealen van Crosland voor eenieder binnen bereik komen. Na Bart Tromp gaapt er een gat. Men leze de jaargangen van Socialisme en Democratie er maar op na….
Om met een citaat te eindigen: ’Wat we nodig hebben, is een elite, vermetel in haar gevoelens en in haar denken, maar door haar denken tevens gematigd in het toepassen van haar ideeën op de maatschappij; gematigd, maar – omdat achter die matiging de vermetelheid en de gloed liggen – tevens wilskrachtig, vastberaden, doorzettend.’ Jacques de Kadt Het fascisme en de nieuwe vrijheid (1939; mijn editie van 1946 pagina 222).
Ontwaak bevoorrechten der aarde verwend met overdaad!
Met dank aan Rudi Wielers, Arie Glebbeek en Roel Heinstra voor hun kritische bijdragen.
* Anthony Crosland (1918-1977), Lagerhuislid en minister voor de Labour Party, sociaaldemocratisch theoreticus, schreef in 1956 the Future of Socialism. Origineel citaat:
“As our traditional objectives are gradually fulfilled, and society becomes more social-democratic with the passing of the old injustices, we shall turn our intention increasingly to other, and in the long run more important, spheres - of personal freedom, happiness and cultural endeavour: the cultivation of leisure, beauty, grace, gaiety, excitement, and of all the proper pursuits, whether elevated, vulgar or excentric, which contribute to the varied fabric of full private and family life. We do not want to enter the age of abundance, only to find we have lost our values which might teach us how to enjoy it.”