PvdA opgelet: De arbeidersklasse bestaat!

Socioloog bepleit meer inspraak voor arbeiders: ‘Zeggen dat de arbeidersklasse niet bestaat of dom is rolt de loper uit voor extreemrechts’. Volkskrant interview met Fabian Dekker.

Interview door Marieke de Ruiter in De Volkskrant gepubliceerd op 19 april 2025


Ze is al vaak doodverklaard, maar volgens arbeidssocioloog Fabian Dekker is de arbeidersklasse juist springlevend. De groep waartoe nog altijd een kwart van de Nederlanders zich rekent zou daarom veel meer inspraak moeten krijgen. ‘Alle grote uitdagingen van deze tijd komen bij de arbeiders terecht.’

‘Sommige mensen willen maar niet begrijpen dat Nederland geen arbeidersklasse van betekenis meer heeft.’ ‘De arbeidersklasse is veranderd in een zzp-klasse.’ ‘De arbeider is een archaïsche term.’

De arbeidersklasse werd de afgelopen jaren al vele malen doodverklaard. Onder anderen door een Volkskrant-columnist, een hoofdeconoom van het CBS en zelfs de leider van de Partij van de Arbeid: allemaal geloven ze dat Nederland een land van middenklassers is geworden. En wie de kranten erop naslaat kan ook nauwelijks anders concluderen dan dat de ­arbeider op weg naar de uitgang is: afgelopen week nog ­kondigde Tata Steel een grote ontslagronde aan.

Maar arbeidssocioloog Fabian Dekker stelt in zijn nieuwe boek De onzichtbaren juist dat de arbeidersklasse nog spring­levend is. ‘Kijk alleen al naar het Nationaal Kiezersonderzoek’, zegt hij. ‘Een kwart van de Nederlanders vóélt zich nog arbeider. Zij zien zichzelf als die werkende klasse, zwoegend en trappend om bij te blijven. Het is dus ook echt een identiteit.’

De onderzoeker van de Erasmus Universiteit wijst op de mannen in hun besmeurde oranje overalls die deze woensdag met stalen scheepskabels slepen in de grote fabriekshal van het Rotterdamse staalbedrijf Hendrik Veder, waar het interview met de Volkskrant plaatsvindt. Het zijn arbeiders zoals je ze kent van vakbondsposters en uit de geschiedenisboekjes.

Natuurlijk wil Dekker niet ontkennen dat Nederland in rap tempo de-industrialiseert en de arbeidersklasse er nu heel anders uitziet dan pakweg vijftig jaar geleden. ‘Maar nog altijd heeft bijna twee derde van de Nederlanders een middelbaar tot lager en dus veelal praktisch beroepsniveau’, betoogt hij. ‘En hoewel zij in de meerderheid zijn, komen zij in onderzoek en beleid zelden aan het woord.’

In zijn nieuwe boek gebeurt dat wel. Dekker sprak met 73 leden uit de arbeidersklasse – van kattengrindvuller en circusartiest tot frikandellendraaier – en verwerkte hun ervaringen in een pleidooi voor meer inspraak voor praktisch geschoolde werkenden, zowel in de politiek als in bestuurskamers. ‘Want zeggen dat de arbeidersklasse niet bestaat of zelfs dom is, leidt tot verdere polarisatie en rolt de loper uit voor extreemrechts.’

Dekker kent de groep over wie hij spreekt van dichtbij: de socioloog is de kleinzoon van scheepsbouwers. Hij stapelde zich een weg van het mbo naar de universiteit met als voorlopig eindstation de Sociaal Economische Raad (SER).

Wie behoren volgens u nog tot de arbeidersklasse?

‘Vraag het zeven sociologen en je krijgt zeven verschillende antwoorden. Een marxist zou zeggen: iedereen in loondienst is arbeider, want je verkoopt je arbeid aan het kapitaal. Maar ik definieer hen als praktisch geschoolden die nog grotendeels met de handen werken. Dus dat zijn de fabrieksarbeiders, maar ook creatieve zzp’ers en bijvoorbeeld politieagenten. Als je van die definitie uitgaat, zijn ongeveer 2- van de 10 miljoen werkenden arbeiders.’

Is de arbeidersklasse ook nog de onderklasse? De praktisch opgeleide loodgieter of aannemer kan tegenwoordig woekertarieven vragen.

‘Ze zijn niet meer per definitie het precariaat, de werkende armen, eerder de lage middenklasse. Het klopt dat de loonverschillen tussen opleidingsniveaus door de krapte op de arbeidsmarkt kleiner zijn geworden, maar uit recent onderzoek blijkt dat je met ieder stapje op de onderwijsladder nog altijd meer verdient, ongeacht welke sector.

‘Datzelfde geldt voor het aanzien: hoe hoger het beroepsniveau, hoe hoger op de prestigeladder. Helemaal bovenaan staan de chirurgen, advocaten en academici, onderaan staat het productiewerk. Daarom wil ook iedere ouder dat een vmbo-advies wordt omgezet naar havo. Dus het klopt misschien dat de verschillen kleiner worden, maar ze zijn er nog altijd.’

De verschillen worden kleiner, maar volgens uw boek groeit juist het onbehagen onder de arbeidersklasse. Waar komt dat dan vandaan?

‘Het is vooral de angst voor de toekomst, de fear of falling. Objectief kun je misschien zeggen: je hebt een baan, een prima loon, het gaat goed. Maar de mobiliteit neemt af. Deze mensen hebben het gevoel dat ze stilstaan in een denkbeeldige rij en ze zien anderen – vooral theoretisch geschoolden – voorbijsnellen.

‘Door technologie is dat transparanter geworden. Vroeger zag je de nieuwe auto van de buurman of -vrouw en dacht je: goh, de zaken gaan goed. Nu kun je jezelf continu vergelijken met de hele wereld.

‘Daar komt bij dat alle grote uitdagingen van deze tijd bij de arbeiders terechtkomen. Ze krijgen te maken met globalisering, met regeldruk en automatisering. Het werk dat ze doen verdwijnt en verandert in rap tempo doordat Nederland steeds meer een kenniseconomie wordt. Dat betekent dat arbeiders zich moeten aanpassen en ontwikkelen. Kijk naar de chemiebedrijven die recentelijk zijn gesloten in Rotterdam.’

Waarom hebben deze arbeiders volgens u meer moeite met dat aanpassen dan theoretisch geschoolden?

‘Ze hebben minder hulpbronnen. Zowel op economisch gebied, ze hebben minder vaak een koophuis of spaargeld, als sociaal – dus hun netwerk. En je moet niet vergeten: dit zijn vaak mensen die met gierende banden de schoolbanken uit zijn gegaan. De havens zijn bijvoorbeeld altijd een plek geweest voor Rotterdamse schoolverlaters. Nu moeten zij zich gaan om- en bijscholen. Hoeveel praktisch geschoolden hoor je wel niet zeggen: ik heb in twintig jaar geen sollicitatiebrief geschreven, hoe werkt dat dan?

‘Mijn boek is daarom ook een pleidooi om niet alleen naar objectieve indicatoren te kijken, maar ook naar beleving en emoties. Nederland is een land van grote databestanden, statistieken en gemiddelden. Als je daarnaar kijkt, kun je concluderen: het gaat toch goed met ons? Maar onder dat oppervlak zit een strijd die je niet ziet: van arbeiders die het gevoel hebben dat ze niet kunnen bijblijven bij het peloton. Als zij dan opiniemakers horen zeggen dat ze verwend zijn of zelfs dom, voelen zij zich niet gehoord.’

Waar leidt het volgens u toe als arbeiders niet gehoord worden?

‘Tot polarisatie: wij van productie versus zij van het management. En in de politiek rolt het de rode loper uit voor radicaal-rechts. Want dat wil ik benadrukken: arbeid is ook politiek. De opkomst van populistisch rechts wordt erg geframed binnen het migratievraagstuk, en het is ook zeker een anti-migratiestem, maar ook arbeidsnoden vertalen zich in stemgedrag.

‘Dat zie je in Amerika, waar de oude industriestaten naar Trump zijn gegaan. En ook in Nederland stemmen praktisch opgeleiden vaker rechts (40 procent van de PVV-stemmers had volgens kiezersonderzoek maximaal een mbo 3-diploma, terwijl twee derde van de kiezers van GroenLinks-PvdA minimaal een hbo-diploma had, red.).’

Maar juist GroenLinks-PvdA was de partij die tijdens de Tweede Kamerverkiezingen campagne bleef voeren op bestaanszekerheid.

‘Maar die boodschap verwatert, want het gaat net zo hard over klimaat en identiteit. Het punt is: waar ga je je op profileren? Wat rechtse partijen beter doen is duidelijk maken: ik hoor u en ik kom in begrijpelijke taal met een oplossing. En het gaat ook om herkenbaarheid. Waarom stemmen mensen op BBB? Omdat ze zich cultureel kunnen spiegelen aan Caroline van der Plas: ze kleedt zich zoals ik, ze praat zoals ik en ze begrijpt mijn problemen.’

Is uw pleidooi er dan een voor meer populisme?

‘Populisme is niet verkeerd, zolang het niet de rechtsstaat aantast. Dat ligt op de loer omdat rechten van minderheden snel verwateren als de stem van het volk leidend is, want wie is het volk? Waar het om gaat is dat je zegt: we luisteren en proberen iets te doen.’

Populisme biedt een makkelijk antwoord op een moeilijke vraag. Maar de politiek ís toch ingewikkeld?

‘In zekere zin was Obama ook een populist. Hij had een heel programma, maar wat iedereen zich vooral herinnert zijn drie woorden: yes we can. Ik denk dat de formule om de arbeider terug te winnen voor links fris populisme is: inspraak organiseren, niet vanuit boosheid maar vanuit beroepstrots. Laat arbeiders meepraten, benut hun ervaringskennis voor vraagstukken als digitalisering, de energietransitie. En dan bedoel ik niet even drie mensen ‘uit de doelgroep’ hun stem laten verheffen, maar echt georganiseerde burgerparticipatie, zoals met de klimaattafels. Daaruit ontstond in 2019 het Klimaatakkoord.’

U bent voor uw boek de werkvloer op gegaan, wat heeft u daar over de arbeidersklasse ontdekt?

‘Ik heb meer dan duizend werknemers geïnterviewd sinds ik arbeidsmarktonderzoek doe, en wat mij opvalt is dat het voor veel werkenden echt zwoegen geblazen is. De werkdruk neemt toe, de autonomie neemt af. Dat laatste zit bij uitstek bij die arbeidersklasse, die minder de vrijheid heeft om werk in te richten zoals zij dat wil. Trends als thuiswerken, jobhoppen, die zijn voor hen een heel andere wereld.

‘Ik zie ook een bepaalde mate van vervreemding: het gevoel dat je niets kan bijsturen of toevoegen. Hier in Rotterdam werden ooit producten gemaakt, mijn grootouders maakten schepen, vliegtuigbouwers maakten vliegtuigen. Door de globalisering – het opknippen van taken – gaan hier nu dingen de deur uit die nog maar een heel klein onderdeel zijn van het totale ontwerp. Dat doet iets met de beroepstrots.’

Is het leven van de arbeider er in onze gedeïndustrialiseerde samenleving dan helemaal niet beter op geworden?

‘Het werk dat mijn grootouders deden was fysiek zwaar. Ze werkten zes dagen per week en stonden thuis met die harde oude zeep uit Haarlem hun handen te schrobben. Dat is nu anders, veel zwaar werk is geautomatiseerd. Maar voor die fysieke belasting is mentale belasting in de plaats gekomen door de toegenomen werk- en regeldruk.

‘Ik sprak bijvoorbeeld met nachtwerkers die bewust nachtdiensten draaien omdat het werk overdag zo dichtgetimmerd en restrictief is. Verpleegkundigen die zeggen: ’s nachts kan ik gewoon mijn werk doen, heb ik tijd om af en toe een praatje te maken met de patiënt en hoef ik niet te dealen met familie en veel formulieren.

‘En waarom denk je dat zoveel mensen tegenwoordig zzp’er worden? Dat is gewoon een vlucht uit loondienst. Helemaal in de sectoren als de zorg en het onderwijs, waar mensen juist heel intrinsiek gemotiveerd zijn. Beleidsmakers vatten dat niet, die denken dat het allemaal te maken heeft met fiscale voordelen. Maar er is veel meer: werkenden zoeken een manier om te ontkomen aan regeldruk en gewoon hun werk te kunnen doen.’

U pleit in uw boek voor aandelen voor werknemers om hun meer medezeggenschap te geven.

‘Ja, daar zou ik heel erg voor zijn en uit onderzoek blijkt ook dat financiële werknemersparticipatie goed werkt om inspraak te organiseren. Want het aandeelhouderschap is direct gekoppeld aan zeggenschap. Dus dan mag je bij de aandeelhoudersvergadering zijn, je kunt in collectief verband je stem laten horen. Nu wordt beleid steeds van bovenaf over de schutting gekieperd, zonder inspraak van de mensen die het betreft.’

Het tegenargument is dan natuurlijk: wat als het financieel tegenzit? Leveren werknemers dan in?

‘De inkomensontwikkeling wordt inderdaad volatieler, dat is de tegenhanger. Maar je kunt in de cao afspreken dat je een basissalaris hebt en daarbovenop een stukje aandelenbezit. En doordat zij zelf kunnen meebepalen over de strategische koers, hebben werknemers hier zelf invloed op. In het buitenland, waar het vaker gebeurt, zie je dat bij bedrijven met werknemersaandelen de productiviteit toeneemt en het ziekteverzuim juist afneemt.

‘Een andere manier om die medezeggenschap te regelen is met een quotum voor praktisch geschoolden in de toezichtsorganen, zoals we dat ook voor vrouwen hebben ingevoerd. Dat is volgens mij hard nodig, want op dit moment bestaan de raden van commissarissen slechts voor 4 procent uit praktisch geschoolden.’

Critici van uw plan zullen zeggen: dat is niet voor niets, je moet bepaalde financiële expertise hebben.

‘Ja, dat hoor je dan: ‘ze’ kunnen dat vast niet. Dat vind ik een heel elitaire uitspraak. Mijn tegenargument is: is het weleens geprobeerd? Veel is te leren, als je maar wilt investeren in die stem. Waarom probeer je het niet eens in een bedrijf of sector en monitor je het? Ik begrijp het niet, en hier begint het al, het niet gezien en gehoord worden. Dat je zegt tegen een hele grote groep werkenden: wij hebben geen vertrouwen in jullie.’

Foto: Daniel Rosenthal / de Volkskrant

Vorige
Vorige

Fusieplannen te vroeg en te vaag 

Volgende
Volgende

Vernieuwen ja, fuseren nee