Beste Joop,

Deze brief gaat over een beladen thema binnen de sociaaldemocratie: vrede en bewapening. Hoe verenig je een diep verlangen naar vrede met de harde realiteit van machtspolitiek? Historisch gezien is het een bron van intense debatten, waarbij idealisme vaak botst met pragmatisme. Van de Frans-Duitse oorlog tot de NAVO-kernwapenkwestie in de jaren ’80: telkens weer worstelde de sociaaldemocratie met de balans tussen pacifisme en het nemen van verantwoordelijkheid in een onrustige wereld. Jij belichaamde die spanning als geen ander. Je verzet tegen onderdrukking en jouw diplomatieke inzet voor gedeelde veiligheid laten zien hoe complex deze strijd was.

Deze brief is niet alleen een terugblik, maar ook een uitnodiging om na te denken: wat hebben we werkelijk geleerd van onze geschiedenis? En wat betekent dat vandaag, in een wereld waar machtspolitiek nog steeds de boventoon voert?

Met de geschiedenis van de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) in het achterhoofd was het standpunt van de ‘founding fathers’ van de sociaaldemocratische partijen in de nationale staten van Europa, ruim een eeuw geleden, dat er onder geen beding weer een situatie mocht komen waarin de arbeiders tegenover elkaar in de strijd zouden komen te staan. De leider van de Franse socialisten Jean Jaurès was een van hun woordvoerders. Hij werd de dag voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (1914) vermoord. En er was al snel geen sprake meer van solidariteit over de grenzen. Integendeel, een bloedige strijd vanuit de loopgraven werd de werkelijkheid. Nederland bleef neutraal. Niet lang daarna, in 1940, zagen we het vervolg. 

De sociaaldemocratie in Europa is op het punt van oorlog en vrede steeds tweeslachtig geweest. Een diep verlangen naar vrede, pacifistische drijfveren, het gebroken geweertje, maar ook onderdeel van militair geweld en gewelddadig verzet. Jij was daar in zekere zin daarvan de verpersoonlijking. Je was scherp in verzet tegen overheersing, bezetting en onderdrukking van soevereine staten. Maar met de voet op de rem toen het begin jaren ’80 ging over de reactie van de NAVO op de toegenomen dreiging vanuit het Sovjetblok met de plaatsing van de SS20-kernrakketten. De ethische bezwaren tegen de nieuwe kernwapens heb ik wel begrepen, maar de machtspolitieke overwegingen niet. Overigens was jij geen atoompacifist. In een principieel en fel intern debat bedong jij in 1981 dat de PvdA in haar programma de steun voor een tot twee atoomtaken opnam. Je wilde dat de partij ook verantwoordelijkheid nam voor de bondgenootschappelijke strategie op het gebied van nucleaire afschrikking. Wij hebben er vaak en uitvoerig over gediscussieerd. Vooral binnenskamers, want het bestuur van de PvdA wilde geen afwijkende meningen in de publiciteit. Het vraagstuk van de groepsdwang was in die dagen volop aan de orde.  Geen sterke positie om je standpunt kracht bij te zetten.

Op de keper beschouwd was het standpunt van de PvdA over een eventuele plaatsing van nieuwe middellange kernraketten - daartoe geïnspireerd door de vredesbeweging - meer gebaseerd op een vooronderstelling. Het idee was dat, door niet mee te werken aan plaatsing van nieuwe NAVO-kernwapens op ons grondgebied, de beste voorwaarde ontstond dat ook de andere kant afzag van plaatsing. Daarvoor bleken in de praktijk echter weinig tot geen aanwijzingen. Het was naar mijn mening ook een naïeve opstelling. We kunnen met alle bezwaren tegen kernwapens hun aanwezigheid in onze wereld niet ontkennen. Alleen via onderhandelingen kan er een akkoord komen dat leidt tot beheersing of afbouw. De plaatsing van de SS20 nucleaire wapens was van de zijde van de Sovjet-Unie (SU) een test. Hoe ver kunnen we gaan en op welke wijze zaaien we verdeeldheid binnen het NAVO-bondgenootschap. Pure internationale machtspolitiek. Het veelgebruikte argument dat er al veel kernwapens waren speelt in deze logica geen rol. Kernwapens zijn een drukmiddel, dat steeds weer wordt ingezet om de machtsverhoudingen te testen en te wijzigen. Ook vandaag geen fraai perspectief, maar helaas wel de werkelijkheid.

Ook in de binnenlandse politieke verhoudingen namen we het risico om in het isolement te komen. De kwestie bleek al snel in 1981 bij de onderhandelingen over het tweede kabinet-Van Agt een ernstig struikelblok. We werden het met het CDA en D66 op dit punt niet eens.  Ons standpunt was “met de PvdA in de regering komen de kruisraketten er niet in.” De afspraak werd uiteindelijk dat de PvdA het kabinet zou verlaten op het moment dat tot plaatsing van nieuwe middellangeafstandsraketten zou worden besloten. Met zes andere fractieleden was ik, om meerdere redenen, tegen deelname aan dit kabinet. De belangrijkste overweging was dat we geen vertrouwen hadden in de keuze van Van Agt als premier. Het kabinet kwam er toch en met de PvdA. Ik werd voorzitter van de PvdA-fractie. In die rol mocht ik op 21 november 1981 de eerste grote demonstratie van de verzamelde vredesbeweging tegen de plaatsing van nieuwe kernwapens op het Museumplein in Amsterdam toespreken. Nadat ik de zin: ”De PvdA verlaat het kabinet als het besluit valt dat Nederland instemt met het plaatsingsbesluit…” - of woorden van die strekking - had uitgesproken brak er een stormachtig protest los. Ons standpunt was in de ogen van de demonstranten niet geloofwaardig. Men eiste een ondubbelzinnig standpunt, voor of tegen de plaatsing. En als je tegen de plaatsing van nieuwe kernwapens bent ga je niet aan dit kabinet deelnemen. Een opvatting die in het land nogal wat steun kreeg. Marcus Bakker, toen leider van de CPN zei me later: “Je had die zin niet moeten gebruiken”. Jij, Joop, die de demonstratie op de tv had gevolgd, zei me de volgende dag in een telefoongesprek dat ik weinig charisma had getoond. Ga er maar aanstaan met zo’n halfslachtig standpunt.

Eind december in dat jaar was ik in de gelegenheid, samen met andere leden van de Tweede Kamer, over de plaatsing van nieuwe kernwapens informatie te verzamelen in Parijs, Moskou en Bonn. In Moskou werden we ontvangen door de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Gromyko. In een uren durend vertoog beweerde hij dat de Sovjet-Unie weliswaar geen agressieve bedoelingen had, maar dat men de westerse wapenhegemonie en de existentiële dreiging - lees: die van de VS - wilde doorbreken. Desgevraagd beschouwde hij de standpunten van de vredesbeweging als een aangelegenheid van het Westen die verder niet zijn belangstelling had. Behalve dan het advies aan Nederland om bij de VS aan te dringen af te zien van de plaatsing van nieuwe middellangeafstandsraketten. Ik wist na deze ontmoeting genoeg. Het toenmalige leiderschap in Moskou voerde een machtsstrijd met de VS. Niet met ‘de NAVO-pionnen’ in West-Europa. Die gingen uiteindelijk niet over plaatsing, noch over het besluit om daarvan af te zien. In zekere zin is er sinds de jaren ‘80 weinig verandering gekomen in de Russische positie. Ook Poetin ziet zich als de leider van een wereldmacht die alleen zaken wil doen met die andere wereldmacht. 

Tijdens de vlucht, vlak voor Kerstmis 1981, van Moskou naar Bonn maakten we een lange omweg. De volgende ochtend kwam de verklaring. Het Poolse luchtruim was gesloten. In die nacht hadden de militairen de politieke macht in handen genomen. Generaal Jaruzelski was de nieuwe leider. Er was vrede in Europa, maar wel een gewapende vrede. In de tweede helft van de jaren ’80 kwamen uiteindelijk de gesprekken over wapenbeheersing tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten op gang. Beide grootmachten hadden hun eigen interne overwegingen om de nucleaire wapenwedloop in de ruststand te brengen. 

In je in mijn eerste brief gememoreerde afscheidsbrief in 1987 aan de Tweede Kamerfractie stelde je vast dat een positieve uitkomst binnen bereik was. Heeft je inzet dan geen invloed gehad op de gang van zaken? Ik herinner me twee interessante momenten. Een hoogoplopende discussie op de Amerikaanse Ambassade in Den Haag met de toenmalige vicepresident George Bush, die op rondreis was in een aantal landen in West -Europa. Je verwoordde de opvatting en gevoelens van grote groepen burgers die tegen de plaatsing van nieuwe kernwapens waren. En je onverzettelijkheid en argumentatie brachten hem uit zijn evenwicht. Hij werd geconfronteerd met argumenten die haaks stonden op de Amerikaanse inzichten. Dat raakte hem en maakte duidelijk waar de leider van het Atlantisch bondgenootschap ook rekening mee moest houden. Een tweede moment in die periode speelde zich af tijdens een receptie in je tuin aan de Weldam in Amsterdam. Je was in Amsterdam gastheer van een conferentie van de Palme Commissie, die in de jaren ‘80 bezig was met het kernwapenvraagstuk. Jij was een actief lid van deze Commissie en persoonlijk zeer bevriend met Olof Palme, de later vermoorde premier van Zweden. De Commissie heeft het concept van de ‘gedeelde veiligheid’ uitgewerkt als alternatief voor de doctrine van een ‘wederzijds verzekerde vernietiging’. Na afloop scharrelden de deelnemers van de conferentie door je tuin. Onder hen Egon Bahr, de adviseur van SPD-voorzitter Willy Brandt, maar ook Georgi Arbatov, lid van de CPSU, het Politbureau van de communistische partij in de toenmalige Sovjet-Unie. 

Ik vond onze politieke argumenten tegen de plaatsing van nieuwe kernwapens uiteindelijk niet echt overtuigend. Maar ik heb groot respect voor hoe je de communicatie naar alle kanten op gang hield. Met Willy Brandt en Olof Palme heb je je ingespannen voor een politiek die een einde zou maken aan de voortdurende escalatie van kernwapens. Hebben we op het gebied van internationale veiligheid iets geleerd en hebben we iets bereikt? Vragen waarop ik nader in ga in de volgende brief.


Dit is de twaalfde van een serie brieven van Wim Meijer aan Joop den Uyl, in een zoektocht naar een inspirerend sociaaldemocratisch antwoord op de problemen van deze tijd.

Vorige
Vorige

Nieuwe dienstplicht samenlevingsnoodzaak (deel 2)

Volgende
Volgende

Het kabinet-Den Uyl