Beste Joop,

De wereld is veranderd, maar de vraag is hetzelfde gebleven: hoe zorgen we samen voor een samenleving waarin niemand buitenspel staat? Waar liberale stromingen het individu centraal stellen en christendemocraten leunen op het particulier initiatief, legt de sociaaldemocratie de basis onder het collectieve: solidariteit, gelijkwaardigheid en verbondenheid. Geen systeem voor mensen, maar een samenleving van mensen. De uitdaging? Dat ideaal nieuw leven inblazen, juist nu.

De sociaaldemocratie in ons land staat in de traditie van een sterke overheid. Waar komen we vandaan? Laten we even terugkijken. Toen ruim honderddertig jaar geleden de twaalf apostelen in Zwolle de SDAP oprichtten moest alles vanaf de bodem worden opgebouwd. Beginselen en programma’s, een organisatie, leden en een kiezersbestand, inzicht en ervaring in de vertegenwoordigende organen, samenwerking met de vakbeweging en zoveel meer. De protestanten en katholieken konden hun partijen bouwen op alom aanwezige kerkelijke structuren in het land. En de liberalen op een sterk economisch bolwerk. Zij hadden steeds een alternatieve machtsbasis voor invloed op eigen terrein, als het politiek even niet meezat. Hoe anders was de start van de sociaaldemocratie.

Bij de oprichting van de SDAP kenden we in ons land nog maar enkele decennia de grondwettelijke vrijheid van vereniging en vergadering. Voor veel van de ideeën en plannen van de SDAP was door de jaren wetgeving nodig en vooral een krachtige rol van de overheid. Terugkijkend kun je spreken over een geweldige prestatie van de ‘‘rode’’ beweging: partij, vakbeweging, krant en omroep. Dat is voor een groot deel verleden tijd. Maar ook weer niet. Want in planning en sturing – het Centraal Planbureau – en in het sociaaleconomisch overleg – de SER – zitten bijvoorbeeld veel oorspronkelijke sociaaldemocratische ideeën. Ik herinner me een uitspraak ooit van jou, Joop, toen je een beeld schetste van de wijze waarop in ons land de macht werd verdeeld. Tussen de Bezuidenhoutseweg in Den Haag, waar de SER met de belangrijkste economische partijen zetelt, het omroepbestel in Hilversum met informatie en meningsvorming, en de politieke wereld in de Tweede Kamer. Drie belangrijke concentraties van invloed, waarbinnen verbindingen waren en afstemming plaatsvond. En je oogmerk was om in deze gebieden ook een sociaaldemocratische presentie te hebben.

Het heeft ons veel gebracht: zowel een sociale orde voor de arbeid en een beschermende verzorgingsstaat, als een dak boven het hoofd. Dat systeem van overleg en samenwerking is vandaag minder vanzelfsprekend geworden. De wereld van het corporatisme – het gezamenlijk overleg – heeft aan betekenis ingeboet. We zijn op veel terreinen op zoek naar nieuwe vormen en verhoudingen. De oude ‘werkelijkheid’ is onder constructie en de nieuwe is nog niet in zicht.

Europa kent in principe vanaf eind 19e eeuw drie brede politieke hoofdstromen, de christendemocratische, de liberaal-conservatieve en de sociaaldemocratische. Ieder met eigen identiteit, geschiedenis en nationale varianten. De christendemocraten steunen op principes van subsidiariteit en soevereiniteit in eigen kring. Daarmee werd vooral de positie en belangen van het zogenoemde particulier initiatief gesteund. Voorzieningen van en voor de eigen kring. De liberaal-conservatieve stroming kenmerkt zich vooral door een aversie ten opzichte van een grotere invloed van de overheid. En voor het hanteren van de principes van de markt, ook in de publieke sfeer. Het idee is in de kern: we zijn geen burgers van de staat, maar allereerst individuën en onderdeel van een familie. De sociaaldemocratie kreeg vooral betekenis door het principe van gelijkheid van mensen, solidariteit en gemeenschapszin. Met de verschillen in politieke grondslag hebben de drie hoofdstromen ook een verschillend mens- en maatschappijbeeld.

Een belangrijk uitgangspunt van het sociaaldemocratisch mensbeeld vinden we in het baanbrekende rapport de ‘Weg naar Vrijheid’ (1951). Het idee van de sociaaldemocratie werd gepresenteerd met als opdracht ‘het nemen van verantwoordelijkheid voor de ontplooiing van eigen wezen en verantwoordelijkheid tegenover de medemens en de gemeenschap’. Het gaat om een zelfstandig mensbeeld: door anderen gezien en respectvol gewaardeerd. Het gaat ook om in vrijheid te kunnen kiezen voor binding aan anderen. En om een gemeenschapsideaal, voorwaarde voor een visie op de ontwikkeling van een gemeenschap. Dit gemeenschapsideaal is als het ware het ethisch fundament van de sociaaldemocratie. Sociale gerechtigheid, solidariteit en wederkerigheid, en gelijkheid van mensen zijn belangrijke beginselen. Hoe geven we daaraan vandaag inhoud? Waar staan we voor?

Het gaat over omzien naar elkaar. Wederzijds respect en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, waarin mensen elkaar aanspreken. In essentie gaat het over het activeren van burgerschap aan de basis van de samenleving. We hebben het over eigen initiatief van burgers. Over zelfbeheer en zelfbestuur. Juist het gemeenschapsideaal – de essentie van de sociaaldemocratie – is het meest onderscheidende aspect ten opzichte van andere politieke stromingen. Waar staan we na decennia van ‘opkomen voor jezelf’ en het geloof in ‘eigen verdienste’ bij succes? Het is juist die nadruk op het meritocratisch wereldbeeld dat een ondermijnend effect heeft op gemeenschapszin. De vraag is dus: hoe geven we in deze tijd vorm en inhoud aan verbondenheid?

In een vorige brief ben ik ingegaan op speerpunten van de overheid: de overvraagde en regelmatig falende overheid en de bureaucratische ‘versteende’ verzorgingsstaat. Voor de PvdA waren lange tijd de overheid en de wetgeving belangrijke instrumenten voor het realiseren van essentiële politieke opgaven. Die overheid was een belangrijke bondgenoot bij maatschappelijke veranderingen. Daardoor kon ook aan de verzorgingsstaat worden gebouwd.

Hoe anders zijn de omstandigheden vandaag De overheid is nu op alle niveaus overvraagd. De politiek kent een praktijk om steeds meer te beloven. De teleurstelling van de burger ligt op de loer. We zien de voorbeelden dagelijks om ons heen: de slachtoffers van de aardgasbevingen in Groningen of van de toeslagenaffaire en het falen in de jeugdzorg. En dan hebben we het nog niet over het teveel aan bureaucratische regelgeving. Al jaren wordt er geroepen om minder regels. Maar in de praktijk dijt de bureaucratie met meer regelgeving steeds verder uit. Vanuit deze observatie valt te voorzien dat de overheid steeds verder vastloopt in de behartiging van de belangen van haar burgers. Er is dus dringend behoefte aan een nieuwe koers, waarbij een grotere ruimte komt voor het initiatief van de burger.

Dit gaat niet over de basisvoorzieningen en wettelijke regels, die dienen overal hetzelfde te zijn. Het gaat ook niet over bestuurlijke processen, zoals decentralisatie naar lagere overheden. En ook niet over de markt van welzijn en geluk, noch om een terugkeer naar de verzuilde samenleving. In het beleid van nu ligt steeds meer nadruk op de rationaliteit van de middelen, in plaats van de doelen. Maar daarmee raakt de werkelijkheid van de mensen en hun gemeenschappen vaak uit het zicht. Terwijl het in wezen om de vraag moet gaan hoe we dichter bij de samenleving komen om samen met direct betrokken mensen en bedrijven problemen op te lossen en kansen te benutten.

Het is in dit verband interessant om te kijken naar het succes van ‘lokale partijen’. In twee decennia trekken de gezamenlijke lokale partijen inmiddels zo’n 30 % van de kiezers. Daarmee hebben ze de positie overgenomen die de PvdA tot rond 2000 had. Er zijn meerdere verklaringen aan te voeren voor deze verschuiving. Bovendien zijn er grote onderlinge verschillen in de groep lokale partijen. Maar met de afname van vertrouwen in de landelijke politieke partijen kwam er ruimte voor de groei van lokale partijen. Die sluiten bovendien beter aan op de voorkeuren van de kiezer, aldus waarnemers. Maar het is ook duidelijk geworden dat het lokale model van landelijke politieke partijen niet meer zo goed past bij de lokale werkelijkheid. Lokale verscheidenheid en de eigen identiteit zijn in onze tijd dominant. Het klassieke partijmodel – overal hetzelfde – past daar niet goed meer bij. In deze visie zijn lokale afdelingen van politieke partijen gebonden aan de protocollen, statuten en regels, de besluiten en programma’s, ICT-systemen en campagnes van de landelijke organisatie. Het is de tijd en een kans voor nieuwe ideeën en inzichten voor versterking van vormen van verbondenheid en het verlangen naar gemeenschap. De politiek-strategische koers moet worden verlegd, zowel voor wat betreft inhoud als vorm. En herkenbaar vertaald naar de lokale realiteit kiezen voor lokale en regionale thema’s. Daarnaast vraagt het om bestuurders die kunnen verbinden en aanwezig zijn in de haarvaten van de lokale samenleving. Bestuurders die hun burgers kennen en gekend worden. Bestuurders die vertrouwen en verbinding tot stand kunnen brengen.

Gemeenschap ontstaat door specifieke solidaire verhoudingen tussen mensen. Dat kan gaan over het oplossen van problemen in de buurt of wijk met als voorbeelden zorg, veiligheid in de buurt, omgaan met de gemeenschappelijke publieke ruimte, vraagstukken rond leefbaarheid, samen voedsel produceren, gemeenschappelijk opwekken en distributie van energie. Het gaat steeds om lokale passende maatwerkvoorzieningen. Het gaat in wezen terug naar vormen van samenleven zoals we die uit een ver verleden kennen. De ‘commons’ of de de ‘meent’ en tal van vormen van coöperaties. Het idee van gemeenschappelijke aan- en verkoop, bezit en beheer. Hoe vertalen we dat naar de moderne tijd? Het gaat steeds om gedeelde bronnen van vrije toegang en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Vroeger was dat vooral gezamenlijk beheer van de grond of bos. Nu kan dat gaan over zorg, energie, veiligheid en leefbaarheid en in feite al die inzet die een antwoord vormt op gevoelens van eenzaamheid, vervreemding, onzekerheid en angst. Het gaat om bescherming in een gemeenschap en een veilig thuisgevoel. Onlangs verscheen een boek ‘Wat hebben we gemeen’ (De Bezige Bij, Amsterdam 2025) van de Groningse filosoof Thijs Lijster. Een inspirerend boek over het thema ‘de meent’ als hedendaagse vorm voor ontwikkeling van de gemeenschap.

Hoe steunen we gemeenschappen? Hoe lossen we problemen op en benutten we kansen? Kunnen we een eigen, vernieuwend sociaaldemocratisch perspectief ontwikkelen op effectief lokaal bestuur, dat onze volksvertegenwoordigers en bestuurders houvast en onze lokale afdelingen inspiratie biedt? Ooit waren we actief in onder meer het ombudswerk en huurderscollectieven en medezeggenschap in bedrijven. We hebben de ervaring, nu is opnieuw de energie nodig.

We staan voor beginselen en idealen. Maar tegelijk moeten we ook in staat zijn om lokaal, ‘klein’ te opereren. Beginselen zijn relevant bij de agendering van vraagstukken: wat wil je wel en niet oppakken op lokaal niveau? Wat geven we prioriteit? Van abstractie naar een concreet handelingsperspectief.

De oplossingskracht wordt vergroot door het smeden van vitale coalities. Inwoners en bedrijven die zich een vraagstuk aantrekken en de handen ineenslaan om de gemeenschap op dat punt te versterken. Bij het tegengaan van eenzaamheid heb je misschien meer aan een lokale supermarkt die zich het lot van ouderen aantrekt, dan een welzijnsorganisatie die eerst maar eens de financiering moet zien te regelen. Het gaat om het omzien naar elkaar, om het eigen initiatief. Hoe geef je verbondenheid vorm en ruimte? Dit is een appèl op vitale coalities en het vraagt om een vrije ruimte zonder van bovenaf opgelegde constructies. Hoe verbeteren we onze eigen omgeving? Door om te beginnen uit te gaan van omgevingen die qua schaal, samenstelling en cultuur een zeer verschillend en onderscheidend karakter hebben. Verscheidenheid en pluriformiteit vormen de werkelijkheid. Die erkenning moet voorop staan.

Het smeden van samenwerking en bemoedigen is een belangrijke rol voor een lokale bestuurder. Dat vraagt om competenties en sociale vaardigheden die niet als vanzelfsprekend aanwezig zijn. Het stelt hoge eisen aan de wijze waarop we volksvertegenwoordigers en bestuurders screenen, selecteren en opleiden. De primaire impuls van bestuurders om een probleem op te pakken en met eigen organisatie of een gesubsidieerde infrastructuur aan de slag te gaan, moeten we loslaten. Een vitale coalitie kent verrassende partners (bedrijven, scholen, kerken, vakbonden, buurthulp, supermarkten, banken, sportverenigingen) die je niet mobiliseert via subsidiekanalen maar eerder via een beroep op verantwoordelijkheid voor de eigen gemeenschap.

De opbouw van een samenleving kan alleen op basis van de ervaringen en kwaliteiten die er al zijn. Het steunt op de kwaliteiten en vaardigheden in een buurt, wijk of dorp. Het doel is verhogen van eigen weerbaarheid en veerkracht. En soms een beetje hulp van buiten. Een inzet op de kracht van de gemeenschap die goed aansluit op het solidariteitsbeginsel.

Lokaal leiderschap ontstaat wanneer bestuurders (en politici) zich verbonden weten met de uitdagingen waar de lokale gemeenschap, haar inwoners en bedrijven voor staan. Het realiseren van het gemeenschapsideaal vraagt om sensitief leiderschap, het stellen van de juiste doelen, niet duwen, maar het mobiliseren van mensen om concrete verbeteringen aan te brengen. Die verbeteringen zijn meer dan in het verleden ‘collectief’ te organiseren. Mogelijk zelfs een revival van moderne coöperaties als antwoord op te simpele marktbenaderingen. Vooruitgang neemt tijd. Er is lef en intelligentie nodig om de korte en lange termijn te verbinden.

Overigens vraagt dit van het bestuur en van de lokale politiek om focus te houden op het beoogd maatschappelijk resultaat (bijvoorbeeld voorkomen van eenzaamheid) en zich niet te snel te richten op de meest wenselijke manier om daar te komen. Bewaak het beoogde resultaat maar geef alle ruimte om daar te komen.

Vooruitgang mag dan soms traag zijn, zoals een slak over de stoep — ze is niet minder betekenisvol. Het is tijd voor een herwaardering van het gemeenschapsdenken, gevoed door betrokkenheid, initiatief en vertrouwen.

Joop, jouw blik op macht, samenleving en solidariteit blijft daarbij een baken. Laten we bouwen aan een nieuw soort nabijheid: menselijk, lokaal en doordrongen van het besef dat we samen verder komen dan alleen.


Dit is de tweeëntwintigste van een serie brieven van Wim Meijer aan Joop den Uyl, in een zoektocht naar een inspirerend sociaaldemocratisch antwoord op de problemen van deze tijd.

Vorige
Vorige

De onzichtbare PvdA: Waar is Arbeid gebleven?

Volgende
Volgende

Rood was al groen, maar er is meer dat rood rood maakt