Beste Joop,
De PvdA heeft besloten zich op te heffen. En samen te gaan met GroenLinks. Wat gaat het worden? Dat staat nog niet vast. Maar het wordt “iets nieuws”. Nieuwsgierig wat dat kan betekenen, ben ik op zoek gegaan naar documenten waarin alvast enkele bespiegelingen staan over de grondslag en sociale positionering van die nieuwe partij. Ik kwam uit bij een drietal stukken en aan de hand daarvan maak ik een eerste balans op. Het gaat om ‘Samen onze toekomst in handen nemen’ (2023) van de directeuren van de wetenschappelijke bureaus van beide partijen Tim ’S Jongers en Noortje Thijssen. Vervolgens verscheen enkele maanden geleden een essay van Frans Timmermans, getiteld: ‘Een nieuw hoofdstuk voor Nederland’. En ten slotte verscheen begin juni van dit jaar een eerste voorzet voor een beginselprogramma ‘Tijd voor solidariteit’, ondertekend door twee partijvoorzitters, de directeuren van de beide wetenschappelijke bureaus en enkele adviseurs. Daar moeten we het voorlopig mee doen. Ik ga op zoek naar richting, grondslag en inspiratie, maar vooral naar de ziel van de nieuwe beweging.
Maar, Joop, voor ik daaraan begin eerst nog iets anders. Op 21 juni 2025 hielden de beide partijen een congres. Ja, waarover eigenlijk? Want de belangrijkste beslissingen waren al per digitale snelkoerier genomen. Referenda vormen op dit moment het belangrijkste middel om besluiten te nemen. Discussie, laat staan dialoog, neemt alleen maar tijd. En die hebben we niet! Dus wat bleef waren een aantal toespraken en een handvol moties. Een poging om in een nieuwe partijformatie volop in te zetten op een sociaal democratische grondslag sneuvelde. Zonder enige betekenisvolle discussie. Een verloochening van de reden van ons bestaan. Evenals de voorstellen voor versterking van de invloed van de leden op het fusieproces. Wat overblijft van dit congres is het gevoel van een zoektocht naar macht, de grootste partij worden. In de PvdA heerst vanouds een sentiment voor linkse samenwerking, maar het kwam er steeds niet van. Wat is er veranderd? Twee ontwikkelingen geven naar mijn mening een verklaring. De PvdA heeft op alle manieren gefaald zich te herstellen van de klap bij de verkiezingen in 2017. En GroenLinks ziet dat het zelfstandig geen machtsfactor wordt, terwijl het de wens heeft om op tal van terreinen het heft in handen te krijgen. De oplossing wordt nu gezocht in een fusie, een nieuwe partij. Niet vanwege verrassende analyses en nieuwe inspirerende ideeën en plannen, maar door de constructie van een nieuwe partij in dienst van het werven van macht.
Joop, we hebben dat eerder gezien. Je was erbij en speelde een hoofdrol. Ik ga even terug naar begin jaren ’70 op het moment van de idee van de vorming van een Progressieve Volkspartij, PvdA samen met D’66 en PPR. Het verhaal begint midden vorige eeuw. Na de tijd van de kabinetten-Drees kwam een periode van de regeringen van de christelijke partijen en de liberalen. De sociaaldemocraten kwamen alleen aan boord als het echt niet anders kon. Dat wil zeggen dat als er geen meerderheid over rechts gevormd kon worden, mocht de PvdA aanschuiven. In 1966 was de PvdA nodig voor zo’n meerderheid in de regering. Echter van korte duur, want een jaar later werd in de beruchte nacht van de KVP-leider Schmelzer het kabinet Cals-Vondeling naar huis gestuurd. En spoedig gingen de christelijke partijen en de liberalen weer verder in een nieuwe coalitie. Een ongekende politieke onbetrouwbaarheid, die een schokgolf in onze gelederen veroorzaakte. Het werd ook het begin van een intensieve discussie over voorwaarden voor regeringsdeelname en de werking van ons parlementaire stelsel. Een commissie onder leiding van oud-partijleider Jaap Burger kwam met een rapport ‘Een stem die telt’. De belangrijkste schrijver was Ed van Thijn. Het rapport kwam met voorstellen over de gekozen formateur en de invoering van een districtenstelsel en uitsluitend regeringsdeelname na voorafgaande verkiezingen. De discussie in de PvdA liep samen met de opkomst van D66. Bij de vorming van Keerpunt ’72 had D66 leider Van Mierlo bedongen dat de samenwerking niet eenmalig was, maar een permanent karakter moest krijgen in de vorm van een Progressieve Volkspartij. We kennen de afloop. In 1973 stemde het congres van de PvdA het plan voor de Progressieve Volkspartij weg. De gekozen minister-president of formateur kwam er niet. Het zogenaamde meerderheidsstelsel raakte uit beeld. De PPR ging een aantal jaren later op in GroenLinks. D66 volgde een eigen weg en werd spoedig het zogenaamde ‘redelijk alternatief’ in de vorm van een sociaalliberale partij. De gevolgen waren groot en werken door tot op de dag van vandaag. Later zag ik dat het meerderheidsstelsel ‘The winner takes all’ met bewegingen als Brexit in het Verenigd Koninkrijk en de Teaparty/MAGA-beweging in de Verenigde Staten grote problemen met zich meebrengt en openstaat voor ongekende manipulatie en corruptie.
De verscheidenheid van ons stelsel biedt meer ruimte aan tegenkrachten en dwingt tot samenwerken en het sluiten van compromissen. Ik zie voordelen in een parlementair stelsel, waarin de verscheidenheid in de samenleving tot uitdrukking kan komen. Het past beter bij onze cultuur waarin denominaties altijd een belangrijke rol hebben gespeeld. Het debat kan schuren en menig politiek duel sterft in schoonheid, het gesloten compromis is soms rafelig, maar in een pluriforme samenleving van vandaag kan het helpen naar een ‘verbonden samenleving’.
Daarom terug naar de analyses en oplossingen uit de bovenvermelde drie stukken. ‘Samen onze toekomst in handen nemen‘ wil de basis leggen voor een nieuw links beleid. Het voert een pleidooi voor een groene welzijnseconomie; urgentie voor de bestrijding van de klimaat- en biodiversiteitscrisis en een duurzaamheidstransitie als opstap naar een eerlijkere samenleving. Solidariteit is meer dan een individuele daad. Publieke rijkdom weegt zwaarder dan individueel bezit. En we moeten loskomen van het idee van economische groei als doel op zich. Het essay van Timmermans beoogt een nieuwe linkse volkspartij. Links van het midden met twee politieke families: rood en groen en de regenboog is ook welkom. Het essay spreekt over een nieuw hoofdstuk voor Nederland in de vorm van een nieuwe verzorgingsstaat, een beweging van en voor de middenklasse. Het geeft een garantie dat werknemers kunnen rondkomen van een loon, zonder afhankelijkheid van toeslagen. Er worden veel initiatieven in de collectieve sector aangekondigd, voldoende betaalbare woningen en een Toekomstfonds van 25 miljard. Nieuwe uitgaven voor onze veiligheid mogen niet ten koste gaan van zorg en onderwijs. Er wordt gesproken over grote inspanningen, veranderingen en ongekende investeringen. Voorstellen over energietransitie, beperking van de arbeidsmigratie en een sociaal migratieakkoord worden verder opgevoerd.
Het echte werk over profiel, grondslag en beginselen van de nieuwe partij begint met het stuk ‘Tijd voor solidariteit’. Het pretendeert de inleiding tot een gezamenlijke richting en grondslag van de nieuwe partij te zijn. Dat gaat uit van de stelling dat sociaaldemocratische politiek en groene politiek bij elkaar horen. En solidariteit is een sleutelbegrip en een voorwaarde om onze idealen te kunnen realiseren. Het voert een pleidooi voor een rechtvaardige samenleving, waarin iedereen gelijkwaardig is op een gezonde planeet. Het ziet op de kracht van het collectief en wil scheidslijnen overbruggen. Goed werk en stoppen met economische activiteiten die natuur en mensen uitputten. Er is kritiek op de obsessie met het vestigingsklimaat in de economie. Ten slotte voert het stuk een pleidooi voor een vrije en democratische samenleving. Met een ondernemende overheid.
Tot zover de kern van drie publicaties over de toekomst van een nieuwe partij. De drie stukken presenteren een agenda voor politieke prioriteiten. Een eerste indruk is dat er niet veel nieuws onder de zon is. Veel van de voorstellen kwamen we in eerdere programma’s en plannen tegen. Maar dat laat onverlet de betekenis en de richting van de thema’s. De drie stukken hebben als overeenkomst een ‘feel-good’ sfeer. Een agenda met onderwerpen voor een links-progressieve beweging. Maar geloofwaardigheid schuilt niet alleen in de politieke wensen, doch vooral in het complete verhaal en in een strakke en gedisciplineerde afweging en formulering. Zijn de beginselen ten opzichte van elkaar consistent? Beschikken we over de middelen voor het realiseren van onze ideeën? Maar vooral: komen we in een nieuwe partij tot een heldere en eenduidige grondslag? Of wordt het een waaier van beginselen, idealen en een constructie van een werkelijkheid?
Dan moeten we vooral kijken naar ‘Tijd voor solidariteit’, het stuk op zoek naar een nieuwe gezamenlijke richting en grondslag. Om te beginnen ontbreekt een paragraaf dat in heldere bewoordingen aangeeft wat nu eigenlijk de betekenis is van een grondslag, de beginselen voor een politieke partij, als een waardengemeenschap. Wat is vervolgens de functie ervan? Wat zijn de kernwaarden en de overkoepelende visie waarop een partij aanspreekbaar is? Zijn die waarden verbonden en eenduidig? Zijn die waarden consistent en inspirerend? Kortom, het gaat over de ideologische fundering van een politieke partij, die bepalend is voor de politieke koers. Taal, concrete en niet meervoudig uitlegbare woorden en begrippen vormen het fundament voor een beginselprogramma van politieke beweging. Waarom wordt er nu bijvoorbeeld gesproken over gelijkwaardigheid in plaats van gelijkheid tussen mensen, wat een duidelijk universalistisch sociaaldemocratisch beginsel is? Is hier sprake van een begin van een poging om afstand te nemen van het beginsel gelijkheid? Is dit een stap op weg naar het beginsel gelijke kansen? Een wereld van verschil. Er is ongetwijfeld een reden voor, maar dat wordt niet toegelicht.
In ‘Tijd voor solidariteit’ wordt verder in de opening, zonder enige onderbouwing, vastgesteld ‘sociaaldemocratische en groene politiek horen bij elkaar’. Waarom en hoezo? Een voorbeeld van doel- of cirkelredeneringen. Het staat er wel maar daarmee volgt het er nog niet uit. Het is de sleutel voor de rest van het verhaal, maar het wordt nergens logisch verklaard. Het wordt als een stelling geponeerd zonder enige argumentatie. Baseert ‘groene politiek’ zich op een complete maatschappijoriëntatie? Waarom ‘groene politiek’ en waarom bijvoorbeeld niet een evenwaardige ‘veiligheidspolitiek’? Niet onbelangrijk in deze tijd. In de kern is de sociaaldemocratie gebaseerd op een ethisch uitgangspunt en een politieke theorie, waarmee de samenleving verkend en verklaard wordt. Het op een lijn plaatsen van sociaaldemocratische en groene beginselen – laat staan de regenboog – kan wel een wens zijn om gelijkwaardigheid van onderhandelende politieke partijen uit te stralen. Maar daarmee is het geen logische of rationele uitkomst. Sterker, GroenLinks heeft vanaf haar ontstaan bewust niet gekozen voor een samenhangende ideologische grondslag, maar in plaats daarvan voor een aantal idealen. En ik heb de indruk dat een groot deel van de aanhang ook niets heeft met de cultuur en beginselen van de sociaaldemocratie. Geen onbelangrijk punt van aandacht aan het begin van een groot avontuur.
Beginselen in een politieke partij ordenen en verbinden. Beginselen maken tegelijk ook de verschillen naar andere politieke opvattingen of bewegingen duidelijk. En trekken in eigen huis een grens tegen opportunisme en populisme, ook naar links populisme. In een stelsel van politieke waarden van een beginselpartij moet altijd een rangorde worden aangebracht. Dat bepaalt uiteindelijk de keuze voor prioriteiten en de maatschappelijke positionering. Met een nevenschikking, zoals nu wordt voorgesteld, van verschillende beginselen en idealen wordt aan de voorkant de spanning ingebouwd. In zo’n verband worden belangrijke politieke besluiten altijd vanuit die verschillende uitgangspunten beoordeeld. En de uitkomst zal vaak zijn: te weinig groen of te weinig sociaal of queer. Om dat verder toe te lichten: een sociaaldemocratische partij kan wel een groene agenda hebben, maar een groene partij is niet automatisch sociaaldemocratisch. Neem als voorbeeld het Europees Parlement, met duidelijke afzonderlijke vertegenwoordiging van de fracties van de sociaaldemocraten en de groenen. Maar ook de recente wens van het congres van GroenLinks, dat voor de nieuwe partij heeft gekozen voor ecosocialisme als grondslag. Wat ecosocialisme is weet ik niet, maar het is in ieder geval geen sociaaldemocratie. Met andere woorden: de verwarring is groot. Mijn idee voor de wetenschappelijke bureaus is: lever een kraakheldere analyse van de noodzaak en de betekenis van een grondslag en beginselen voor een politieke partij. Dat is ook om een andere reden nodig. Partijleider Timmermans vierde onlangs de overwinning van het referendum voor de fusie en de Volkskrant deed verslag. Citaat Timmermans: ‘De nieuwe generatie is ongelooflijk idealistisch, zonder ideologisch te zijn. Anders dan sommigen in de oude garde hebben de jongeren geen behoefte aan ideologische stempels als sociaaldemocratie. Zij willen dat politiek dingen regelt: get shit done.’ Wat moeten we hier nu van denken?
Maar laten we nog eens verder kijken. Een stelling luidt ‘dat solidariteit de kern vormt van ons denken en handelen’. ‘Solidariteit is een voorwaarde om onze idealen te kunnen realiseren’. In de context van dit stuk wordt solidariteit vooral als een gezindheid omschreven. Niet onbelangrijk, maar gelijktijdig zo niet bruikbaar in een politieke verkenning. Welke solidariteit staat ons voor ogen? In de sociaaldemocratische benadering is solidariteit onlosmakelijk verbonden met het beginsel wederkerigheid, zoals ook vrijheid en verantwoordelijkheid die verbinding hebben. Solidariteit is niet onbegrensd, er is geen ruif waar naar hartenlust van geprofiteerd kan worden. Een solidaire samenleving kan alleen maar in stand worden gehouden door de wederkerigheid van offers en inspanningen. De kern van de verzorgingsstaat. De nieuwe partij zal al spoedig met dit dilemma geconfronteerd worden. Als we bijvoorbeeld de discussie starten over een heel fundamenteel onderwerp: wel of geen basisinkomen? Waar spreken we over: een ongeconditioneerd basisinkomen of een stelsel met duidelijke verplichtingen tot wederkerigheid naar de samenleving? Een hele principiële vraag. En de uitkomst maakt een wereld van verschil, waarvan de richting van beantwoording in een beginselverklaring nu op tafel zou moeten liggen.
In alle drie de nota’s vinden we pleidooien voor de verzorgingsstaat. Timmermans voert zelfs een pleidooi voor een nieuwe verzorgingsstaat. Maar kunnen we het niet beter eerst hebben over hoe we de houdbaarheid van de bestaande verzorgingsstaat aanpakken? Hoe financieren we alle opgesomde wensen? Wat zijn onze keuzes? In de bestaande situatie hebben we zeker een economische groei van twee procent per jaar nodig voor de houdbaarheid van de huidige verzorgingsmaatschappij. Op een afstand zie je de problemen aankomen. Wat zijn onze prioriteiten, maar vooral onze posteroriteiten. Wat kan of moet er minder? Meer belasting voor de rijken of de bedrijven helpt ons op de lange duur niet uit de brand. Een beginselstuk moet op dit soort fundamentele vragen voorsorteren. Waar staan we als we in een komende periode, in plaats van tien of twintig miljard extra investeren, gedwongen worden bezuinigingen in deze omvang door te voeren? En wat te denken van de extra lasten in de orde van 15 tot 20 miljard per jaar voor de verhoging van de defensie organisatie?
Dat geldt ook voor ons oordeel over de kwaliteit en toekomst van onze overheid. Eenieder kan zien dat de overheid op veel terreinen niet functioneert, ernstige fouten maakt, niet in staat is de burgers en bedrijven voldoende te steunen bij het realiseren van ambities en plannen. De overheid is aan alle kanten overvraagd. Voor de plannen van linkse politiek is een kwalitatief hoogwaardige en sterke overheid nodig. Ik mis in alle drie de stukken aandacht en urgentie voor de grote problemen: de houdbaarheid van de verzorgingsstaat en het dragend vermogen van de overheid.
Over economische groei gesproken. De drie stukken hebben gemeen dat er geen begin wordt gemaakt met een meer fundamentele visie op de structuur en inrichting van de economie, op de toekomst van onze welvaart, de basis van bestaanszekerheid van de bevolking van Nederland. Integendeel, het is een en al reserve. S’Jongers en Thijssen: “We moeten loskomen van economische groei als doel op zich.” En de wetenschappelijke bureaus willen in hun stuk weg bij ‘de obsessie met het vestigingsklimaat’. Niemand zal ontkennen dat er op het terrein van economische ontwikkeling grote opgaven liggen. Maar een partij met grote groene ambities is aan de burgers, de kiezers verplicht hoe de belofte van bestaanszekerheid en verbetering daarvan met een duidelijk en degelijk economisch beleid wordt gegarandeerd.
Tenslotte valt me op dat de drie nota’s een sterk gemeenschappelijk kenmerk hebben. Er worden veel ideeën en plannen aangekondigd. Zoals eerder gezegd, veel bekende voorstellen. We zullen zien wat er te realiseren valt of anders gezegd: wat ervan terechtkomt. Geen begin van een nieuwe gemeenschapsvisie, laat staan een nieuw gemeenschapsideaal als perspectief voor de gemeenschappen in de steden en de regio’s van ons land. Maar bovenal zien we in alles dat de programmatische verkenningen de uitkomst vormen van een sterke interne oriëntatie. De vraag voor wie en met wie willen we politiek maken komt niet aan de orde. Het onderzoeksmateriaal ligt voorhanden. Couperus en De Voogd hebben in “Atlas van afgehaakt Nederland” een helder inzicht aangereikt over de verschillen in voorkeuren van kiezers. Hoe opleiding, inkomen, leefomstandigheden, sociaal-culturele voorkeuren doorwerken in politieke keuzes. Maar ook waarom kiezers grote groepen kiezers het voor gezien houden. Een dramatisch beeld als uitkomst en voer voor een politieke partij die naar verbinding zoekt.
De drie nota’s geven een beeld van de staat van denken binnen beide partijen. Dat valt eerlijk gezegd niet mee. Joop, ik schrijf je deze brief in de week dat de juichkreten over een geslaagde fusie nog in de lucht hangen. Nu nog de feiten nog. Er wordt een poging gedaan om snel eenheid te forceren tussen twee achterbannen, die in tal van opzichten verschillen. Maar die zich op dit moment terughoudend opstellen. Het echte debat wacht kennelijk tot er daadwerkelijk verantwoordelijkheid genomen moet worden. We zullen zien. Het beste wat ervan te zeggen valt is dat we nog een hele weg te gaan hebben om tot een geloofwaardige uitkomst te komen.
Joop, als ik deze brief aan jou teruglees, besef ik dat mijn oordeel over de rommelige programmatische visie van de fusiepartij scherp is en suggereert dat ik pessimistisch ben. Na meer dan vijfenzestig jaar verbondenheid met de Nederlandse sociaaldemocratie weet ik echter dat zich altijd weer nieuwe kansen aandienen voor het ontwikkelen van coherente visies. Dat komt vooral door mijn gesprekken met jonge leden en sympathisanten – dat voedt mijn optimisme.
Tot slot Joop; mijn toon is kritisch, dat geef ik toe. Maar juist uit betrokkenheid stel ik deze vragen. Want zoals jij altijd zei: zonder visie geen richting, zonder grondslag geen partij. De zoektocht naar nieuw vertrouwen en daarbij behorende macht is begonnen – maar laat het, alsjeblieft, ook een zoektocht naar bezieling zijn.