Sociaaldemocratie absolute voorwaarde
Op uitnodiging besprak Ruud Koole belangrijke organisatievragen om inhoudelijke vernieuwing te kunnen leiden tot electoraal succes. Welke keuze ook wordt gemaakt: de Nederlandse sociaaldemocratie moet in Europa vertegenwoordigd blijven.
Inbreng Ruud Koole op de bijeenkomst van Rood Vooruit
Utrecht, 7 februari 2025
Beste mensen,
Ik wil graag ingaan op de aan mij gestelde vraag om een aantal organisatorische en tactische kwesties te belichten die samen moeten gaan met een aansprekend inhoudelijk verhaal om kansen te bieden op centrum-linkse machtsvorming.
Sociaaldemocratie
Bij alle discussie zou het voortbestaan van de sociaaldemocratie in Nederland als sine qua non, als absolute voorwaarde moeten gelden.
Wat mij betreft is dat een groene sociaaldemocratie, maar wel een sociaaldemocratie. Ik heb eerder wel gesteld dat de moderne sociaaldemocratie groen zal zijn, of niet zijn. Maar daar zei ik gelijk bij: de klimaattransitie zal sociaaldemocratisch zijn, of niet slagen.
Dit brengt met zich mee:
Of de PvdA nu blijft bestaan of dat er een nieuwe partij komt, duidelijk moet zijn dat deze sociaaldemocratisch is en zich binnen Europa (ook in het Europees Parlement) plaatst/ blijft plaatsen binnen de hoofdstroom van de sociaaldemocratie, die erop gericht is de waarden van individuele ontplooiíng èn sociale rechtvaardigheid, van emancipatie èn solidariteit (tussen individuen, over grenzen heen en tussen generaties) waar mogelijk te koppelen aan het nemen van regeringsverantwoordelijkheid.
Bij een eventuele fusie of nieuwe partij moet het sociaaldemocratisch karakter ook worden vastgelegd en uitgesproken, zodat leden elkaar daarop kunnen aanspreken. Bredere, maar dus ook vagere termen als ‘links’ of ‘progressief’ kunnen daar niet voor in de plaats komen.
Regeringsverantwoordelijkheid dragen betekent in Nederland meedoen aan een coalitiekabinet. Voor links Nederland houdt dit ook de bereidheid in om – onder voorwaarden – in een coalitie samen te werken met centrumpartijen, omdat alle linkse partijen bij elkaar (hoe ruim ook genomen) in Nederland nog nooit een meerderheid hebben gehad en daar ziet het voorlopig ook niet naar uit.
Algemeen doel progressieve samenwerking
Het gaat er mijns inziens momenteel vooral om hoe tegenover rechts en radicaal-rechts het beste een links-progressief alternatief kan worden vormgegeven, dat overtuigend is naar de kiezers.
Denk daarbij ook aan niet-electorale samenwerking van afzonderlijke partijen en maatschappelijke organisaties. Enkele suggesties:
Tegenover extreemrechts: de PvdA zou samen met andere partijen een beweging kunnen opzetten met als doel de democratische rechtsstaat te verdedigen. Een historisch voorbeeld zou de beweging ‘Eenheid door Democratie’ kunnen zijn die in de jaren dertig van de twintigste eeuw was opgezet om waakzaam te zijn tegenover het opkomen van totalitaire stromingen.
Met vakbonden en NGO’s gezamenlijke thema’s (op bijvoorbeeld het gebied van bestaanszekerheid) agenderen, in de Kamer(s) of via demonstraties (ik herinner me de grote vakbondsdemonstratie in oktober 2004 nog goed, waaraan de PvdA destijds actief meedeed).
Daarnaast bestaan er vele varianten van parlementaire en/of electorale partijsamenwerking. Die moeten doordacht worden. Enkele voorbeelden uit binnen- en buitenland (waarbij het vigerende kiesstelsel natuurlijk van groot belang is):
Frankrijk: Linkse partijen vormden bij de parlementaire verkiezingen in juni 2024 speciale gelegenheidscoalities. Partijen rond president Macron deden dat onder de naam Ensemble; linkse partijen onder de naam Nouveau Front Populaire. Partijorganisaties bleven bestaan, afzonderlijke fracties ook, maar tijdens (de tweede ronde van) de parlementsverkiezingen en in het parlement werken zij zoveel mogelijk samen.
Duitsland: CSU en CDU, twee verschillende partijen met verschillende partijorganisaties werken in de Bondsdag in één fractie samen, terwijl de CSU daar ook eigen vergaderingen heeft. Hier is een regionale verdeling van belang (CSU in Beieren).
Europees Parlement: de fracties bestaan daar uit afgevaardigden die zijn aangewezen via nationale kieslijsten, die opgesteld worden door verschillende nationale partijorganisaties (niet door de Europese partijfederaties). De grootste EP-fractie is momenteel die van christendemocraten (EPP: 188 zetels), de tweede is die van de sociaaldemocraten (S&D: 136 zetels), de derde is de rechts-extreme Patriotten voor Europa: 84 zetels). De Groenen zijn met 53 zetels de zesde fractie in grootte. Soms zijn parlementsleden van twee verschillende partijen uit één land lid van dezelfde fractie: bijvoorbeeld: BBB, CDA en NSC van de EPP; D66 en VVD van Renew Europe; Volt en GroenLinks van de Groenen.
Europese partijfederaties: nationale partijorganisaties zijn daar lid van. De federaties onderhouden contacten met de verwante fracties in het Europese Parlement. De PvdA is lid van de PES; GroenLinks is lid van European Greens.
Nederland in Europa: In het verleden stelden GPV en SGP een gezamenlijke lijst op voor het Europees Parlement, om überhaupt een kans te maken om gekozen te kunnen worden. Daarbuiten bleven de twee partijen zelfstandig opereren.
Nederland: Bekend is het stembusakkoord dat drie progressieve partijen sloten in 1971 en 1972 (PvdA, D66, PPR). Drie afzonderlijke partijen stelden zo een gezamenlijk verkiezingsprogramma op (in 1972: Keerpunt 1972). Dat ging vergezeld met het presenteren - voorafgaande aan de verkiezing - van een ‘schaduwkabinet’, bestaande uit (potentiële) ministers uit die drie partijen. Dit mondde uiteindelijk uit in het kabinet Den Uyl, waarin ook ministers van twee confessionele partijen zaten.
Voor nu: mogelijke varianten met behoud van zelfstandige partijorganisaties
Stembusakkoorden, Keerpunt 2025, eventueel gecombineerd met:
Gezamenlijke premier kandidaat, al dan niet met presentatie schaduwkabinet
Gemeenschappelijke of afzonderlijke lijsten en fracties van zelfstandige partijorganisaties. Bij afzonderlijke lijsten kan een gezamenlijk kernprogramma worden gepresenteerd.
‘Blijvende alliantie’. Deze term komt voor in het actieplan van het partijbestuur. Interessant, maar wat wordt daarmee precies bedoeld? Het meest voor de hand ligt: partijen leggen de intentie vast voor samenwerking voor langere duur, maar per niveau en per verkiezing wordt gekeken of met een gezamenlijk kernprogramma, één gezamenlijke fractie op basis van verschillende lijsten, of één lijst zal worden gewerkt. Om die intentie vorm te geven zou een structurele overlegbasis (‘Samenwerkingsraad’) gecreëerd kunnen worden.
Voor nu: gesproken wordt ook van een fusiepartij of ‘totaal nieuwe partij’ (wat is het verschil in de praktijk?). Veel vragen, ik noem er enkele.
Belangrijke vraag: wat kan je daarmee wat je nu al niet kan? En zal die nieuwe partij sociaaldemocratisch zijn?
En: wat verlies je er mee? De eigen partijcultuur gaat verloren; wat krijg je ervoor terug?
De electorale aantrekkingskracht voor verschillende groepen kan afnemen: is het niet beter om met verschillende netten in de electorale vijver te vissen dan met één?
De eigen afwegingsruimte bij deelname aan een kabinet verdwijnt. In dit opzicht is de huidige situatie in Frankrijk verhelderend. Daar hebben drie linkse partijen een gelegenheidscoalitie gevormd bij de parlementaire verkiezingen (le Nouveau Front Populaire). Zij trekken ook daarna zoveel mogelijk samen op, maar behouden hun eigen afwegingsruimte ten aanzien van coalitievorming en beoordeling van het kabinet. In de zeer instabiele binnenlandse politieke situatie van Frankrijk zeiden de socialisten deze week een eventuele motie van wantrouwen tegen het centrumrechtse minderheidskabinet van premier Bayrou niet te steunen. De andere twee linkse partijen in het Nouveau Front Populaire (de Groenen en het radicaal-linkse La France Insoumise) maakten een andere afweging.
Als argument pro één gezamenlijke lijst/fractie wordt vaak genoemd het machtselement: (de grootste worden!). Maar dat is op nationaal niveau alleen relevant voor de Tweede Kamer bij de kabinetsformatie. Dan moet er wel een reële kans bestaan om de grootste te kunnen worden. Dit kan ook worden benaderd via een stembusakkoord (Keerpunt 2025!) of andere nauwe samenwerking van fracties/partijen.
Indien besloten wordt tot een nieuwe (fusie)partij, dan zullen de oude toch moeten worden opgeheven. Bij het opheffen (‘ontbinden’) van een vereniging is - in lijn met het verenigingsrecht in het Burgerlijk Wetboek - een gekwalificeerde (tweederde) meerderheid nodig. Het gaat immers over het voortbestaan van de vereniging. Bijzonder historisch voorbeeld: in 1974 stemde een meerderheid van het D66-congres voor opheffing van de partij, maar de vereiste tweederde meerderheid ontbrak, waardoor D66 bleef bestaan.
De roep om een totaal nieuwe partij lijkt een beetje op de oproep van Wouter Bos in 2004 om een ‘nieuwe PvdA’ op te richten, naar het voorbeeld van New Labour van Tony Blair. De laatste heet inmiddels weer gewoon Labour. Om tijdwinst te behalen hoef je het niet te doen: het oprichten van een nieuwe partij kost – als je het goed wilt doen – ook veel tijd. Om maar wat te noemen: alle huidige partijleden zullen zich opnieuw en individueel als lid moeten inschrijven. Gaan zij dat doen?
Vanmorgen stond in de Volkskrant dat de partijbesturen kennelijk een vierde optie hebben toegevoegd aan hun actieplan van een ‘fusie, nieuwe partij, of blijvende alliantie’: PvdA en GL blijven voortbestaan als partijorganisaties, maar schrijven zich niet meer in voor de Tweede Kamerverkiezingen en staan dus ook niet meer op het stembiljet. Is daar die nieuwe partij voor, waar sommigen voor pleiten? Waar heb je dan nog afzonderlijke (nationale) partijorganisaties voor als die zich niet met de kandidaatstelling voor de Tweede Kamer mogen bemoeien?
Ergo: al deze en mogelijk andere opties zouden eens door een deskundige commissie op een faire, niet vooringenomen manier tegen het licht moeten worden gehouden voor wat betreft hun pro’s en contra’s.
Electorale strategie
Bij alle discussie over samenwerkingsvormen moet het ook gaan over de vraag: op welke kiezers richt die samenwerking (in welke vorm dan ook) zich? De PvdA was altijd de partij voor de gewone mensen, om een woord van Den Uyl aan te halen. Niet alleen arbeiders, ook middenklasse: een volkspartij dus. De samenleving is veranderd, de numerieke verhouding tussen en de samenstelling van de vroegere klassen ook. Maar het doel om een partij voor de gewone mensen te zijn, is nog steeds actueel. Een partij voor gewone mensen, die een brug slaat tussen de middengroepen en gemarginaliseerde groepen, en die als zodanig wordt herkend, bij jong en oud, bij theoretisch en praktisch geschoolden, in de stad en op het platteland.
Daar moet een electorale strategie mijns inziens op gericht zijn. Of het nu gaat om de PvdA zelf of om welk samenwerkingsverband van de PvdA dan ook.